127e jaargang, 8 juni, nr.12
Wie zou de jongvolwassenen het recht willen ontzeggen om hun levensvragen te stellen en wie zou het belang van het in kaart brengen van die vragen willen ontkennen? Het ontzeggen van dat recht en het ontkennen van dat belang kan, dunkt mij, alleen maar tot (nog grotere) schade leiden. Bij het lezen van m.n. de interviews, werd ik getroffen door een aantal zaken die ik deze Aanzet graag naar voren wil brengen.
In de eerste plaats: de conclusie die we kunnen trekken uit het interview op pagina 18, nl. dat onze jongvolwassenen kennelijk zelf bepalen waar ze de antwoorden zoeken op hun levensvragen, is eigenlijk best wel confronterend te noemen. De grote vraag is dan immers waar ze uiteindelijk terechtkomen op hun zoektocht.
Als ik het goed begrepen heb uit het interview op pagina 10, is het lang niet vanzelfsprekend dat ze in de kerk terechtkomen. De ervaring wordt geuit dat er in christelijke kringen vaak antwoord wordt gegeven op vragen die er niet zijn. En, laten we eerlijk zijn, mogelijk is dat in veel gevallen ook wel de werkelijkheid. Ook dat is confronterend.
Het mag, ja móet ons aanzetten tot het samen (oud en jong) zoeken naar de antwoorden op de bij de jongvolwassenen levende vragen. Daarbij lijkt het mij overigens wel van groot belang, dat we ondertussen niet vergeten dat we geloven dat het Woord van God normatief is, én dat dat erkend wordt door hen bij wie antwoorden gezocht worden. En mogelijk mogen de jongvolwassenen in dat zo samen bezig zijn wel ontdekken dat de vragen waarover het in de kerk nu al wél gaat toch ook wel zeer wezenlijk zijn.