128e jaargang, 1 februari, nr.3
De bovenstaande titel bestaat uit de woorden die de Heere Jezus hoorde uit de mond van een wetgeleerde die Jezus klem wilde zetten (Lukas 10: 29). De Heere Jezus komt naar aanleiding van die vraag met het aangrijpende verhaal van de ónbarmhartige priester, de ónbarmhartige Leviet, en de barmhártige Samaritaan.
Als dat verhaal uit is, stelt Hij aan de wetgeleerde een wedervraag: “Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?” Gelukkig weet de wetgeleerde het antwoord, al vermijdt hij helaas het woord ‘Samaritaan’ zorgvuldig!
Wat opvalt is dat de wedervraag van de Heere Jezus niet aansluit bij de vraag van de wetgeleerde. Als dat het geval geweest was, dan had de vraag van de Heere Jezus moeten luiden: ‘Wie is dus uw naaste?’ En het antwoord van de man had dan zoiets moeten zijn als: ‘Degene die in nood is en op mijn pad komt.’ Maar in plaats daarvan vraagt de Heere Jezus: “Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?”
De Heere Jezus draait het dus om. Het gaat niet om de vraag: ‘Wie is mijn naaste?’, maar om de vraag: ‘Voor wie ben ik een naaste?’ Een heel mooie vraag voor hulpverleningszondag, maar niet alleen voor die ene zondag …