128e jaargang, 30 augustus nr.18
Belijden is altijd actueel. Dat wil zeggen: we doen het in het heden. Geloven met het hart en belijden met de mond horen bij elkaar (Rom. 10: 9-10). Dat geldt voor het belijden van Gods naam als je belijdenis doet net zozeer als voor het feit dat wij als kerken een belijdenis hebben. Een belijdenis hebben is immers geen herinnering aan onze ontstaansgeschiedenis, maar het wil zeggen: dit gelóven en belíjden wij, op grond van de Schriften. Elke zondag doen wij (tegenwoordige tijd!) in de kerkdienst belijdenis van het christelijk geloof.
De hervormde theoloog A.A. van Ruler gebruikt voor de belijdenis het beeld van een lied. De kerk is als een koor dat Gods lof zingt, over de hele wereld en door de eeuwen heen. Wie persoonlijk Gods naam belijdt, gaat bij dat koor staan en meezingen. Daar wordt het lied voller van en tegelijk heb je als enkeling het koor nodig. Je kunt niet je eigen wijs erdoorheen gaan zingen. Dat is een prachtig beeld, want het laat zien dat belijden niet dor en oud is, maar een levend loflied op de genadige God. Natuurlijk is elke belijdenis ook gevormd door de tijd en omstandigheden waarin zij is ontstaan. Elke tijd heeft ook weer nieuwe vragen en dat vraagt om blijvende doordenking en verwoording van de inhoud van het christelijk geloof. Maar belijden is vooral: dit loflied zingen, met de kerk der eeuwen en vandaag, samen met alle heiligen en persoonlijk.