129e jaargang, 17 januari nr.2
Zonde zien we vaak makkelijker bij anderen. Het is eenvoudig genoeg om een lijstje te maken van wat andere gemeenteleden verkeerd doen, waar het misgaat in andere kerken of wat mensen in het verleden verkeerd hebben gezien. De vraag wat anderen over ons zouden zeggen of hoe toekomstige generaties op ons terug zullen kijken, stellen we meestal minder snel.
Het zal niet voor niets zijn dat de Heere Jezus in de Bergrede vraagt waarom iemand wel de splinter in het oog van zijn broeder ziet, maar niet de balk in zijn eigen oog opmerkt (Matth. 7: 3-5). Blijkbaar zijn wij mensen in staat de kleinste oneffenheden bij anderen waar te nemen en tegelijk om de grootste fouten van onszelf heen te kijken. Jezus’ oproep is niet om de zonde van je naaste maar te laten rusten, maar wel om bij de balk in eigen oog te beginnen.
Het werk van de Heilige Geest is onder andere dat Hij overtuigt van zonde. Daarom moet onze zonde ons worden aangezegd. In de prediking moet niet alleen Gods overvloedige genade worden verkondigd, maar ook de zonde worden aangewezen. Zwijgen over de zonde zou pas echt onbarmhartig zijn. Zonde is dan ook concrete zonde, niet die van de boze buitenwereld, of alleen dat we allemaal zondaren zijn. Zonde in het algemeen of van ons allemaal doet niemand pijn. Mijn zonde, concreet benoemd, doet dat wel. Die verkondiging is bedoeld om mij met die zonde te brengen bij Hem die kwam om zondaars zalig te maken. Geen balk of splinter mag het zicht op Hem in de weg staan.