Spreken over de hel kan ingewikkeld zijn. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik kan me voorstellen dat u liever een gesprek over dit onderwerp uit de weg gaat. Zowel gelovigen als ongelovigen kunnen vaak moeilijk met dit thema uit de voeten. Een scriptie over de hel roept bij velen dan ook de vraag op: waarom wil je hierover schrijven? Het is inderdaad uitdagend, maar zeker ook belangrijk. In de Bijbel wordt er namelijk geschreven over de hel en het is van belang om de hele Schrift te bestuderen. Ook ik voel(de) verlegenheid met dit onderwerp. Tegelijk zet dit onderzoek mij aan om me er extra in te verdiepen.
Helder spreken over de hel. Daartoe wil mijn scriptie (en dus ook dit artikel) een aanzet geven. Ik heb mij in mijn onderzoek gericht op het Mattheüsevangelie. Van alle evangelisten noteert Mattheüs de meeste teksten over de hel. In totaal schrijft hij zo’n twintig keer over dit onderwerp. En iedere keer is het de Heere Jezus Die over de hel spreekt. Als je de grondtaal bekijkt, valt er direct iets op: er is niet maar één woord dat gebruikt wordt om de hel te omschrijven. Nee, in totaal gebruikt Mattheüs vier verschillende Griekse termen.
Gehenna
De term die het meest frequent voorkomt is de gehenna. Deze term klinkt de Joodse en Joods-christelijke hoorders van Mattheüs bekend in de oren. De gehenna is een vallei ten zuiden van Jeruzalem. In het verleden hebben er vreselijke gebeurtenissen plaatsgevonden in deze vallei. Afgoden werden vereerd en er werden zelfs kindoffers gebracht. De profeet Jeremia spreekt hierover zijn afschuw uit en hij beschrijft ook Gods vloek over deze plaats, in Jeremia 7 en 32. Op grond van deze profetieën wordt deze vallei in het Joodse denken verbonden aan het eindoordeel over goddeloze mensen.
Aan de ene kant sluit Jezus aan bij deze gedachte. Hij spreekt met ernst over het vuur dat wacht voor de goddelozen (zoals in Matth. 5: 22 en 18: 8-9). Anderzijds geeft Jezus geen levendige schets van de verschrikkingen in de gehenna. Een groot verschil met hoe andere Joodse geschriften (zoals 1 Henoch en 4 Ezra) schrijven over de gehenna. Deze geschriften vermelden verschillende folteringen die plaatsvinden na het laatste oordeel. Het valt op dat de woorden van de Heere Jezus ernstig zijn, maar niet een gedetailleerde schildering geven van wat er met de goddelozen gebeurt.
Soms wordt de gehenna beschreven als de plaats net buiten Jeruzalem waar het vuilnis werd verbrand. De plaatselijke vuilnisbelt dus. Vandaar dat de gehenna gelinkt wordt aan het vuur. In mijn onderzoek concludeer ik dat deze verbinding niet juist is. Het is sterk de vraag of de gehenna een vuilnisbelt was. Bovendien is het niet aannemelijk dat Jezus in Zijn spreken over de gehenna dacht aan een specifieke vuilverbranding. Nee, Jezus schetst een beeld van de werkelijkheid van een toekomstig oordeel.
Hades
De tweede term die vaak vertaald wordt met hel is hades. Maar de verschillende Bijbelvertalingen gaan hierin uiteen. Met het Griekse woord hades wordt de oudtestamentische sheol bedoeld. In het Oude Testament komt de sheol geregeld voor. Wanneer iemand sterft, daalt hij/zij af naar de sheol. Zowel gelovigen als ongelovigen. De sheol betekent dan: het graf, maar ook: het dodenrijk, de plaats waar de doden verblijven. In de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament ontwikkelt het denken over de sheol en de hades. Dit wordt dan namelijk gezien als de plek waar alleen de goddelozen na hun sterven heen gaan én direct hun straf ontvangen.
Jezus spreekt in Mattheüs twee keer over de hades (in Matth. 11: 23 en 16: 18). Daarbij sluit Hij niet bij deze latere ontwikkeling aan, maar echt bij het oudtestamentische spreken over de sheol. Jezus verwijst dus naar het dodenrijk. Het dodenrijk heeft een zekere macht, maar deze macht is beperkt, want God staat hier boven. Duidelijk is dat met de hades niet hetzelfde wordt bedoeld als de gehenna. Het is verwarrend als men dit woord in het Nederlands ook met ‘hel’ vertaalt, omdat er dus iets anders mee bedoeld wordt.
Gejammer en tandengeknars
De Heere Jezus spreekt in Mattheüs vaak in gelijkenissen over het oordeel. Zo vertelt Hij in Mattheüs 13 over een vurige oven. In Mattheüs 8 en 22 gebruikt Jezus een heel ander beeld: dat van de buitenste duisternis. Hoe kan dat, want deze twee beelden zijn toch tegenovergesteld aan elkaar? Door deze verschillende beelden te gebruiken, roept Jezus een beeld op van een grote werkelijkheid die voor ons mensen haast niet in woorden te vatten is. Daarom klinken er ook telkens de woorden: daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Hiermee doelt Jezus op het mislopen van Gods Koninkrijk. Kijk maar: zowel ‘duisternis’ als ‘buitenste’ zijn termen die staan tegenover het licht en het nabij God te zijn. De manier van beschrijven denkt vanuit het positieve dat gemist wordt. Wie hier op aarde verkiest in de duisternis buiten Christus te leven, zal straks in de buitenste duisternis vertoeven. Jezus wil met Zijn onderwijs de hoorders trekken tot de weg van het licht.
Eeuwige straf
In Mattheüs 25 vinden we Jezus’ laatste onderwijs aan Zijn discipelen. Dat is dus belangrijk! In dit hoofdstuk lezen we over de eeuwige straf. Eén tekst uit het Oude Testament dient als achtergrond voor deze tekst: Daniël 12: 2.
Mattheüs 25: 46 beschrijft het lot van de onrechtvaardigen: voor hen is er de eeuwige straf, terwijl de rechtvaardigen het eeuwige leven ingaan. In vers 41 heeft Jezus ook al gesproken over het eeuwige vuur. Op deze manier verbindt Jezus deze eeuwige straf aan de gehenna. Anderzijds is er ook de verbinding met de buitenste duisternis. Er is een duidelijke scheiding tussen rechtvaardigen en goddelozen. De laatsten krijgen van Jezus te horen: ‘Ga weg van Mij!’ Dat is het erge van de straf: dat er geen verbinding meer mogelijk is met de Heere God.
Er is hierover discussie: is die straf echt eeuwig? Toch staat er bij zowel het leven als bij de straf hetzelfde bijvoeglijke naamwoord ‘eeuwig’, zonder einde. Dit moet worden gelezen vanuit de manier waarop men er in die tijd over dacht. Niet abstract boventijdelijk, in aansluiting bij latere filosofische interpretaties van eeuwigheid, maar concreet en in continuïteit met het leven zoals wij dat kennen, maar dan zonder einde.
En hoe ziet die straf er volgens Mattheüs 25 dan uit? Zoals eerder gezegd: het is niet Jezus’ bedoeling een uitgebreide uiteenzetting te geven over het leven na dit leven. Maar: Jezus doet een krachtig appel op Zijn hoorders om rechtvaardig te leven.
Vanaf het begin van Zijn onderwijs is de aansporing tot bekering aanwezig. In Mattheüs 4: 17 begint Jezus met Zijn verkondiging: ‘Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’ Deze oproep tot bekering en tot het tonen van barmhartigheid is van begin tot eind in het Mattheüsevangelie een rode draad in Jezus’ verkondiging. Jezus vertelt in Zijn slotonderwijs dus geen nieuwe boodschap, maar Hij bekrachtigt de boodschap die Hij meermaals heeft verkondigd.
Slotsom
In het geheel van Mattheüs is de boodschap van Jezus over het oordeel en de hel een terugkerend onderdeel. Wat is hiermee Zijn doel? Wil Hij Zijn hoorders bang maken? Nee, dat is niet Zijn intentie. Jezus spreekt met ernst over een werkelijkheid die voor mensen niet in te denken is. Daarom gebruikt Hij verschillende beelden, zoals vuur en duisternis. Hierin wordt een wereld opgeroepen die ons verstand te boven gaat. Het gaat Jezus erom dat mensen zich bekeren, barmhartig leven en wandelen in het Licht!