Je kunt er de laatste maanden niet omheen. De stijgende energieprijzen. Voedselbanken die steeds drukker bezocht worden. Scholen die een ontbijt aanbieden aan leerlingen die dat thuis niet krijgen. De inflatie stijgt, de koopkracht neemt af, armoede neemt toe. Sommige dingen merken we allemaal: de gasrekening en de wekelijkse boodschappen pakken een stuk duurder uit. Besparingstips zijn overal te lezen. En voor velen van ons geldt inderdaad: er valt nog best wat te besparen. De kachel hoeft niet per se op 21 graden te staan – 18 graden en een dikke trui zijn samen wel voldoende, ook in de kerk. En kleding kan vaak gewoon aan een wasrek drogen in plaats van in de droger. Dit kan aanzienlijk in kosten schelen. Maar niet voor iedereen helpt consuminderen. Een steeds grotere groep mensen kán de verwarming niet lager draaien, simpelweg omdat die toch al niet aanstaat. Steeds meer mensen kúnnen niet bezuinigen op luxeproducten, omdat groente en fruit voor hen al bijna niet te betalen zijn. De overheid komt met een enorm steunpakket, maar het is de vraag of dat voldoende zal zijn voor iedereen om het hoofd boven water te kunnen houden.
Lange traditie
Dit alles betekent huiswerk voor de kerk, die in een lange traditie van zorg voor de armen staat. Armenzorg was al een belangrijk onderdeel van de eerste christelijke gemeente, zoals dat het ook voor de Joodse gemeenschap was. In Handelingen 6 blijkt dat de apostelen het er zo druk mee hadden dat ze enerzijds weduwen en anderzijds de verkondiging van Gods Woord uit het oog dreigden te verliezen. Daarop wordt besloten dat er diakenen, dienaars, moeten komen, die zorg dragen voor ondersteuning en gemeenschappelijke maaltijden. In de volgende eeuwen is armenzorg geïnstitutionaliseerd, bijvoorbeeld in de vorm van ‘armentafels’ in parochiekerken en door kerken gebouwde hofjes voor armen en ouderen. Pas sinds de instelling van de Algemene bijstandswet in 1965 ligt het primaat van de armenzorg niet langer bij de christelijke gemeenschap maar bij de overheid. Bijstand werd een vastgelegd recht, niet langer een ‘gunst’ die de kerk je verleende – hoewel zorg voor behoeftigen Bijbels gesproken geen gunst is, maar iets waar mensen recht op hebben. Kerken verloren overigens na de wettelijke vastlegging niet hun betrokkenheid, maar richtten bijvoorbeeld vanaf het begin van deze eeuw samen met andere maatschappelijke organisaties voedselbanken op.
‘Zorg voor de armen is een kans om te laten zien waar we er kunnen zijn voor de wereld om ons heen’
Van betekenis
Nu is de vraag om hulp groter dan die in tijden geweest is. Dat is verklaarbaar vanwege de stijgende prijzen, maar ook vanwege de versobering van sociale voorzieningen en politieke maatregelen die minima eerder treffen dan de rijken van deze wereld. Daarbij is het maatschappelijk middenveld zo goed als verdwenen. Organisaties die tussen overheid en burger instaan, zodat de overheid de burger niet vermorzelt, zijn steeds zeldzamer. Vakbonden worden kleiner, evenals clubs, verenigingen en religieuze organisaties. Ook de kerk wordt kleiner in Nederland, maar juist nu kunnen kerken laten zien dat ze van betekenis zijn. Er is werk aan de winkel voor diakenen – wier werk misschien nog te vaak wordt onderschat of ondergewaardeerd, waarschijnlijk juist omdat het veelal in stilte gebeurt. Maar niet alleen voor diakenen ligt hier een taak; de zorg voor de armere medemens is een taak van de hele gemeente. Dat is geen opgave, maar een kans om te laten zien waar we er kunnen zijn voor de wereld om ons heen.
Dat kan op allerlei praktische manieren, aansluitend bij bestaande organisaties als de voedselbank. Maar ook door eens per week een warme maaltijd aan te bieden aan mensen in de buurt. Of door mensen die het nodig hebben door te verwijzen naar instanties waardoor hun kinderen tóch een sport kunnen beoefenen of op muziekles kunnen gaan. Dat vraagt wel een goede basis: kennen we de mensen die hulp kunnen gebruiken, zijn ze in beeld? Dat vraagt om een goed beeld van de buurt, en als de kerk in een ‘rijke’ buurt staat, kun je dat begrip natuurlijk breder opvatten. Maar ook in de kerk zelf gaat het om het zien en herkennen van mensen die hulp kunnen gebruiken. Zit je er zelf warm bij in de winter? Vraag dan aan de persoon naast je in de kerkbank hoe hij of zij de koude dagen doorkomt. Besef dat mensen die de eindjes niet of nauwelijks aan elkaar kunnen knopen waarschijnlijk niet zelf aankloppen bij de diaconie of elders. De schaamte is vaak groot. Dat vraagt om goede sociale antennes: Vieren mensen hun verjaardag, is er geld voor een dagje weg, durven ze bezoek uit te nodigen? Laten we met open ogen en open oren door deze wereld gaan. Die wereld hoeven we niet te redden, en misschien lijkt diaconaal werk dweilen met de kraan open. Maar dat is het niet: ieder kind dat elke dag een warme maaltijd krijgt, is er één. We kunnen het verschil maken voor de enkeling – al blijft daarnaast een vorm van systeemkritiek nodig; ook daar kan de kerk een rol in spelen.
Energie
Je kunt je energie maar één keer gebruiken. Dat is niet alleen in huis het geval, maar ook in de kerk. De energie die gestopt wordt in binnenkerkelijke discussies, kan niet tegelijkertijd worden gestopt in de stad of het dorp waar je als kerkelijke gemeenschap geplaatst bent. We kennen het voorbeeld van de scheuring in de Gereformeerde Kerken in oorlogstijd – waar we nu ons hoofd bij schudden: had de kerk niks beters te doen? De huidige maatschappelijke omstandigheden zijn een oproep om ons niet te veel met onszelf bezig te houden, maar met de mensen die, niet toevallig maar door God, op onze weg geplaatst zijn.
Laten we niet zijn als de rijke man die Lazarus die voor zijn poort ligt over het hoofd ziet. Maar laten we bekendstaan als een gemeenschap die een God weerspiegelt die geeft.