Een aantal weken terug werden we als voorgangers in de stad Utrecht bij elkaar geroepen door het Diaconaal Netwerk Utrecht. Wethouder Rachel Streefland vertelde over haar portefeuille: asiel, migratie en inburgering, maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Wat ze van de kerken vroeg, vond ik een eyeopener.
Er zijn verschillende ontwikkelingen die van grote invloed zijn op vraagstukken en uitdagingen waar de stad Utrecht mee te maken heeft. Er zijn ontwikkelingen op wereldniveau die van invloed zijn. Denk aan de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, deze zorgt al ruim 2,5 jaar lang voor een stroom van vluchtelingen die we in Utrecht opvangen (zo’n 1600), maar de doorstroom van vluchtelingen staakt.
Ook het beleid van de landelijke overheid heeft grote impact op onze stad. De noodopvang voor ongedocumenteerden (235 bedden) krijgt geen geld meer. Die mensen staan dus op straat. En plaatselijk zijn er de hoge woningprijzen. Als een echtpaar scheidt, slaapt een van de twee meestal in de noodopvang omdat er geen huurhuis te vinden is. Mensen die ’s morgens opstaan en met hun laptop onder de arm naar hun kantoor gaan.
De wethouder riep de kerken op om op te staan. Ze noemde een aantal dingen die kerken zouden kunnen doen: donaties voor het werk dat al in de stad gedaan wordt, zelf nieuwe acties opstarten, bidden, maar ook fysieke plekken creëren waar mensen welkom zijn voor een bak koffie, maaltijd, praatje of slaapplek. Achter al die concrete oplossingen zag de wethouder nog een andere taak: zingeving in brede zin. De afgelopen honderd jaar hadden kinderen het iedere generatie beter dan hun ouders. Bij onze kinderen zal dat niet zo zijn. Combineer dat gegeven met de individualisering die tot sociale verschraling heeft geleid. Streefland vroeg de kerken de stad te helpen bij vragen als: waar gaan we onze tijd aan besteden, en: met wie heb ik eigenlijk nog verbinding?
Dat speelt niet alleen in Utrecht. Onze defensie maakt zich in verhoogde mate gereed voor hoofdtaak 1: het beschermen van het eigen grondgebied. De secretaris-generaal van de NAVO riep op om ons zorgen te maken. En we werden opgeroepen contant geld in huis te halen en een noodrantsoen aan te schaffen.
‘Waar gaan we onze tijd aan besteden, en: met wie heb ik eigenlijk nog verbinding?’
Wat moeten we dan doen? Wat moeten we dan zeggen?
In dat soort gevallen pak ik meestal de kerstbrief van ds. K.H. Miskotte erbij die hij schreef in 1935 en werd herzien en opnieuw gepubliceerd in 1947. De titel: ’t Liep tegen het nieuwe jaar.
Hij analyseert z’n tijd: ‘De naasten en versten hebben één zelfde bezit: de eenzaamheid. Het gaat reeds te ver om van een gemeenscháppelijk bezit te spreken, men kan alleen zeggen: het is hetzelfde bezit, ieder heeft deze veel vervloekte en veel-gekoesterde schat helemaal voor zich, zonder concurrentie, zonder korting, zonder koersverlies. Onvergelijkelijk ben ik in mijn en elk ander in zijn eenzaamheid; en zó zijn wij met elk ander bij elkander. De wereld is heerlijk om te zien, maar schrikkelijk om in te zijn.’
Hij geeft geen gemakkelijk antwoord: ‘Nee, ik schrijf dit alles niet om u te bewegen tot of te bevestigen in het geloof. Dat is uit de tijd! Dat is daarom uit de tijd omdat ‘dit alles’ ons toch eigenlijk niet meer wanhopig maakt. Wij zijn, naar het schijnt, anders dan vorige geslachten! Wij houden het uit en wij maken het oude jaar vol. Alleen en tezamen! Met opgeheven hoofd! Kom ons niet aan boord met de vraag: hebt gij vrede? Wilt gij ook niet gelukkig zijn? Verlangt gij dan niet naar God? Nee, en nogmaals nee! Wij zijn geen sentimentelen, geen idealisten, geen romantici meer. Wij werden het ons bewust: wij zijn de wereld, wij zijn de tijd. Heel alleen en allen tezamen!’
En toch waagt hij het: ‘De zin van de geschiedenis, ja zelfs de zin die in de schepping ligt vóórgespeld, is dit ene samenzijn van de goddelijke en de menselijke natuur in Jezus Christus. En Hij, persoonlijk, is nabij, is ieder van ons persoonlijk nabij en neemt ons onze misère en onze grandeur af. En Hij “schaamt zich niet ons broeders te noemen”. Dat klinkt wel erg absurd, dat lijkt in plaats van een verwijding een verenging, het lijkt een heel kleine god, het lijkt een sprookje. Maar dit voelen wij: als het wáár zou zijn, is onze eenzaamheid (helaas? gelukkig?) een waan, en dan ligt de schoonheid van het leven niet in de krampachtige daad, maar in het lieve Lot, niet in hetgeen waartoe wij komen zullen, maar in hetgeen ons overkomen is.’
God breekt in Christus in in ons bestaan en het wordt werkelijk ‘God met ons’. Heerlijk!
‘Als het wáár zou zijn, is onze eenzaamheid (helaas? gelukkig?) een waan’
Toch – het verschil met de tijd van Miskotte lijkt me dat we eigenlijk liever alleen blijven.
Bas Heijne besprak in de NRC van 12 december een boek van Christopher Lasch: De cultuur van het narcisme. Hij schrijft dan: ‘Lasch’ narcisme is geen egoïsme. Het is eerder het resultaat van ontwikkelingen in de maatschappij, die het individu hebben losgekoppeld van zijn traditionele omgeving en instituties, waardoor het aan zichzelf is overgeleverd in een staat van permanente onzekerheid, die gecompenseerd wordt door geldingsdrang en een zucht naar bewondering. (…) Het ‘ontkerstende’ individu dat niet meer in staat is blijvend aansluiting te vinden in een bezield verband dat het ik overstijgt houdt ons meer bezig dan ooit.’
Dat lijkt me een rake analyse. Je kunt heel lang praten over verbinding in de maatschappij, honderd posters ophangen met ‘Wees lief voor elkaar’, in de kerk praten over één lichaam – we kúnnen en we wíllen het eigenlijk helemaal niet. De ander is een bedreiging. Ook de Ander die zich in een kribbe ons bestaan binnenwurmt.
Psalm 2 roept op: ‘Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt’ (vers 12). Daar hoor ik iets in van de spanning die iedere ontmoeting losmaakt. Als er geen verbinding (een verbond?) tot stand komt, is er maar ruimte voor een van ons. En toch, en tegelijk: het evangelie verkondigt dat het wel kan, het vervolg van Psalm 2 luidt: ‘Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!’. Kerst verkondigt dat het ook gebeurd is. Dat mogen we tegen elkaar en de stad zeggen. Dat mogen we vol eerbied, vol schroom en eerlijk over onze weerstand (ook in de kerk) gaan oefenen.
‘Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!’
Nog één keer Miskotte: ‘Dit is het teken: gij zult het Kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe [Luk. 2: 12]. Het gewone, dat is juist het teken. Daarin is de Nabijheid gevonden, in onze ménselijkheid ontmoet ons God. Daarom moeten wij vooral op onze plaats blijven. Want daar komt Hij, dát land gaat Hij door goeddoende, daar werpt Hij de duivelen uit [Hand. 10: 38]. Daar is Hij zegenend nabij en volbrengt aan ons dat helen, dat heil, daar is Hij onze Heiland. En alleen daar, vanuit ons dagelijkse bestaan, kunnen wij gelóven. Want wat is ‘geloven’? Toch niets anders dan merken en aanvaarden dat wij geholpen zijn, telkens opnieuw aanvaarden en bekennen, met een loutere verbazing, wat het bekende kinderlied zegt: “Welk een vriend is onze Jezus, / die in onze plaats wil staan”.’