128e jaargang, 25 oktober nr.22
De meeste lezers van De Wekker hebben in de laatste weken wel eens uit het raam gekeken en toen geconstateerd: je kunt nu toch wel zien dat het echt herfst geworden is. We zien bladeren verkleuren en van de boom vallen. De meeste dagen is het vroeg donker, kil en regenachtig. We zijn blij wanneer we thuis kunnen blijven en het daar gezellig kunnen maken rond de open haard en met sfeervolle verlichting. Maar realiseren we ons wel dat er ook mensen zijn – en dat zijn er niet weinig – die erg tegen die herfstdagen opzien? Mensen die juist dan depressief worden, terwijl ze er zelf geen verklaring voor hebben. Wanneer je ernaar vraagt, halen ze hun schouders op: ‘Och, je weet wel; als de bladeren vallen …’
Ik ontmoette voor het eerst zo iemand toen ik als student mocht voorgaan in de kerken. In de gemeente waar ik op de betreffende zondag voorging, behoorde tot de kerkenraad een zeer gewaardeerde broeder ouderling. Jong en oud had veel waardering voor hem en voor de wijze waarop hij zijn ambt vervulde. Alleen wanneer het najaar aanbrak, was er een periode dat men niets aan hem had. Het werd donker voor hem en wekenlang was er een duisternis die hem beheerste en waardoor hij niet in staat was te dienen. Juist op de zondag dat ik daar was, liet de Heere het licht van Zijn liefde en genade weer doorbreken. De manier waarop die broeder toen goed en groot van zijn Heere mocht spreken, was zo ruim, zo heerlijk en zo gunnend voor iedereen, dat ik na zoveel jaren zijn beeld nog voor me zie.
Later kwam ik in een van de gemeenten die ik mocht dienen ook zo’n broeder tegen. Van zijn dienstvaardigheid, die typerend voor hem was, bleef niets over wanneer het herfst werd en de duisternis hem overviel. Dan dacht hij dat het nooit meer licht zou worden. Maar altijd kwam er het moment waarop de Heere het licht maakte en hij weer mocht wandelen in het ‘vrolijk levenslicht’. Maar wanneer je hem in die donkere periode daarop wees, dan schudde hij zijn hoofd.
Soms denken mensen dat een dergelijke geestelijke duisternis veroorzaakt wordt door een zonde, door het feit dat iemand God verlaten heeft. Maar al te vaak hoorde ik zo’n broeder of zuster klagen dat ze de Heere kwijt waren, maar dat ze Hem niet konden missen. Wanneer u in uw gemeente of omgeving zulke mensen kent, laat hen dan niet aan hun lot over, maar zoek hen op, luister naar hun verhaal en lees en bid met hen. Aan het eind van mijn artikel kom ik op dit verschijnsel terug.
Wat zegt Gods Woord?
Wanneer we in de Bijbel zoeken naar een verklaring voor geestelijke duisternis, vinden we verschillende antwoorden. Allereerst spreekt Gods Woord over mensen die God verlaten en die daarom ‘smart op smart te vrezen hebben’ en voor wie ten slotte de eeuwige duisternis wacht. We vinden in het Woord twee huiveringwekkende voorbeelden: Saul, de eerste koning van Israël in het Oude Testament, en Judas, een van de twaalf discipelen van de Heere Jezus in het Nieuwe Testament.
Koning Saul begon zo goed toen hij door de Heere was aangewezen als koning over Israël, maar hij werd door Hem verworpen omdat hij het woord van de Heere verworpen had (1 Sam. 15: 26). Die verwerping wordt bevestigd wanneer Saul in de laatste nacht van zijn leven op bezoek gaat bij de tovenares van Endor, een bezoek waarover wijlen prof. G. Wisse een tijdrede heeft gehouden onder de titel ‘Een nacht in het logement van de duivel’. Saul probeert via een weg die God verboden heeft een antwoord te krijgen van de profeet Samuël, die inmiddels overleden is. Het gaat me nu niet om een antwoord op de vraag wat daar in Endor gebeurd is. Maar Saul typeert daar (1 Sam. 28: 15) de diepe geestelijke duisternis waarin hij verkeert. Hij zegt: Ik ben zeer beangstigd. Dat doet denken aan Psalm 116: ‘Daar de angst der hel mij alle troost doet missen.’ En waarom? Omdat de Filistijnen oorlog tegen hem voeren? Dat speelt wel een rol. Maar de grootste angst is het gevolg van het feit dat God van hem geweken is. ‘Hij antwoordt mij niet meer’, op geen enkele manier. Dan blijft alleen maar de nacht over (1 Sam. 28: 25).
De geschiedenis van Judas is zo mogelijk nog aangrijpender. In feite heeft hij Jezus, zijn Meester, al verraden wanneer hij met Hem aan de Paasmaaltijd zit. Judas moet geweten hebben dat Jezus hem doorhad, zelfs op het moment dat de Meester hem dat stukje brood aanreikt als een laatste teken dat Hij hem Zijn vriendschap aanbiedt. Toen voer de satan in hem en bleef alleen de nacht over (Joh. 13: 30), de eeuwige duisternis voor een mens die God kwijt is. We merken een proces van verharding in de zonde op bij Saul en Judas; dat proces eindigt in de nacht en de duisternis van de eeuwige dood.
Waarschuwingen en gevaren
In het vorige gedeelte kwam het gevaar van geestelijke duisternis als gevolg van duistere praktijken al aan de orde, die volop voorkwamen bij de heidense volken die de Heere uit Kanaän verdreef en waarmee Israël zich niet mocht inlaten. In zijn goede dagen had Saul de mensen die zich met de praktijk van waarzeggerij en raadpleging van doden inlieten, in opdracht van de Heere uitgeroeid. Wanneer ze onder Israël een plaats behielden, zou het volk er immers zo gemakkelijk mee besmet raken. De geschiedenis van Israël heeft het geleerd, zowel in de dagen van het Oude Testament als in de tijd toen Jezus op aarde was en ook daarna. We lezen er het nodige van, eerst al in de boeken van Mozes (zie Deut. 18: 9-14) en in de profeten (zie Jes. 8: 19). En in het Nieuwe Testament komen we het verschijnsel bezetenheid door boze geesten in de Evangeliën en in Handelingen op verschillende plaatsen tegen.
Een paar dingen vallen ons op. Allereerst moeten we niet denken dat het hier om ongevaarlijke ideeën gaat. De Heere zegt niet tegen Israël: Och, het is allemaal fantasie en inbeelding. Nee, de Heere waarschuwt voor de gevaren van spiritisme en waarzeggerij en bezwering en raadpleging van doden. Zijn volk mag er zich niet mee inlaten. Doet men dat toch, dan zullen ze geen dageraad hebben. Met andere woorden: dan gaan ze onder in geestelijke duisternis.
Vervolgens zien we juist in het Nieuwe Testament dat satan gebruikmaakt van boze geesten om het werk van Christus te weerstaan. Denk maar aan het legioen dat bezit had genomen van de bezetene in het land van de Gadarenen (Lukas 8: 26-39). En aan Maria Magdalena die bezeten was door zeven boze geesten. En aan de gelijkenis die Jezus vertelt over het huis waarin één boze geest verbleef, die echter met een hele schare geesten terugkeerde toen hem bleek dat dat huis leeg was blijven staan na zijn vertrek.
En denk alstublieft niet dat we daar in onze tijd geen last meer van hebben. Ik zal niet te veel schrijven over Halloween, dat vanuit Engeland en Amerika naar Nederland is overgewaaid. Als we de verhalen horen en de maskers zien en erop letten vanuit welke achtergrond dat is ontstaan, dan doen we er wijs aan om afstand te houden en er ons niet mee in te laten. En al die occulte praktijken van horoscopie, glaasje draaien, waarzeggers raadplegen en noem het verder maar op: die dingen zijn geen onzin. Ze komen op uit de duisternis en nemen je mee naar de duisternis. Juist in de tijd dat ik dit artikel schreef, las ik het verhaal van een paar zendingsmensen in dienst van de MAF. In het gebied waar zij werkten kwamen zo’n honderd jongeren in de greep van demonen, met alle afschuwelijke gevolgen van dien. Soms worden mensen van een lichamelijke kwaal genezen, terwijl ze geestelijk in de greep van de duisternis komen. Ik moet nog vaak denken aan mijn broeder en collega die kanker had en allerlei adviezen kreeg waardoor hij genezing zou kunnen ontvangen. Zijn resolute geloofsantwoord was: ‘Ik ben liever ziek met de Heere dan dat ik gezond word zonder de Heere.’
In mijn pastoraat had ik jaren geleden contact met een meisje dat zich in die occulte wereld begeven had. Ze kwam daardoor in een psychiatrisch ziekenhuis terecht waar ik haar regelmatig bezocht. Tijdens zo’n ontmoeting sprak ze regelmatig met geesten die haar omringden. Meestal kwam in ons gesprek toch een moment waarop ik met haar lezen en bidden kon. De behandelend arts vroeg mij na enige tijd of ik hem vertellen wilde wat ik met haar deed. Het was het personeel opgevallen dat ze na een gesprek met mij geruime tijd veel rustiger was. Ik vertelde dat ik met haar las en bad en dat ik de stellige indruk had dat geesten haar beïnvloedden. Zijn reactie was: ‘Ik geloof wel dat er meer is tussen hemel en aarde dan wij weten, maar ik heb mijn handen vol aan wat zichtbaar en tastbaar is.’ Tot de dag van vandaag heb ik betreurd dat er geen verder gesprek kwam. Naar mijn overtuiging leert Gods Woord ons dat wij op onze hoede moeten zijn voor die boze geesten in de lucht. Wanneer die geesten beslag op je leggen, is er geen dageraad maar blijft alleen de duisternis over. Er is ook vandaag alle reden om Psalm 107: 6-8 (oude berijming) te zingen en te verstaan. En te bidden: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.’
Wat moeten en kunnen we doen?
Wanneer we ons afvragen wat we kunnen doen als het gaat over die geestelijke duisternis en duistere machten, dan is het antwoord eenvoudig. Daar moeten we mee breken, radicaal. Denk niet dat dat eenvoudig is. De Heere Jezus zegt in Mattheüs 17: 21: ‘Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.’ En in dat gebed gaat het om de Heilige Geest: ‘Mocht Die mij op mijn paden ten Leidsman strekken.’
En als het gaat om mensen die depressief zijn, vooral wanneer de bladeren vallen in de herfst?
Dan zal er meestal sprake zijn van een bepaald karakter of van bepaalde gebeurtenissen in hun jeugd. In ieder geval dingen die hen somber maken en hun parten spelen. En als het dan duister is en je God mist Die je niet missen kunt?
Juist voor zulke mensen staat er een heerlijk woord in Jesaja 50: 10: ‘Wie is er onder u die de Heere vreest, die naar de stem van Zijn Knecht hoort? Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op de Naam des Heeren, en steune op zijn God.’ Wanneer iemand dit leest die weet wat het is om in duisternissen – let op het meervoud – te wandelen, dan mag hij of zij er troost in vinden dat het hier gaat over iemand die de Heere vreest. Blijkbaar kan dat samengaan: de Heere vrezen en in duisternissen wandelen. Misschien herinnert u zich nu die bekende Psalmregel: ‘Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen.’
Maar Gods Woord gaat nog verder. In het Nieuwe Testament zien we de Heere Jezus aan het kruis op Golgotha. Hij werd daar van God verlaten toen Hij de beker van Gods toorn over de zonde tot de bodem toe leegdronk. Die verlatenheid was Zijn diepste lijden. En wat werd het toen donker. Waarom? Ons klassieke Avondmaalsformulier zegt het zo rijk: ‘Opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem verlaten worden.’ Aan de voet van het kruis mag een zondaar Zijn stem horen: ‘Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben’ (Joh. 8:12). Waar Zijn Licht verschijnt, moet de duisternis wijken.
Ds. J. Westerink is emeritus predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken en woont op Urk