jaargang 130, nr. 6, 19 maart 2021
Het lijkt erop dat we door te wonen in ‘de wereld als dorp’ nergens meer echt wonen. Ergens in de ruimte, een digitale wereld met flexibele werkplaatsen. Nergens meer je eigen plek. Eigenlijk ‘thuisloos’. In de Bijbel wordt er nadrukkelijk verband gelegd tussen plaatsen (topografie) en de betekenis daarvan voor het geloof (theologie).
We leven in een concrete plaats waar we mee verbonden zijn en niet ‘zo maar ergens’ in de ruimte. Dat geldt ons huis, maar ook het ‘huis van God’. Je verplaatsen heeft daarom diepere zin dan we vaak denken. Dat is niet slechts een kwestie van je geest op iets anders richten, maar ook van je lichaam meenemen ergens naartoe. Verhuizen is meer dan binnen andere stenen gaan wonen. Op de basisschool kregen we topografie met de bedoeling thuis te raken in je woonplaats, je land, deze wereld. Ouderen weten nog van het rijtjes dreunen …
We zijn bijna een jaar ‘thuisloos’. Immers, op de meeste zondagen dienen we thuis te blijven in onze huizen. We nemen onze plaats in, ergens in de ruimte. Het lijkt erop dat de schade van het grotendeels afzien van fysieke bijeenkomsten gebagatelliseerd wordt met een beroep op de zegen van de mogelijkheid van de onlinediensten. Er is de achterliggende maanden heel wat aan visies naar voren gebracht over onze huidige manier van kerk-zijn. Niet zelden wordt betoogd dat het allemaal zo erg niet is, want we kunnen toch de verkondiging van het Woord horen en zelfs thuis meebidden en meezingen. We zijn echter niet klaar met een ogenschijnlijk orthodoxe redenering ‘God is aan tijd noch plaats gebonden’ of een veelvuldig beroep op ‘waar twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn’ – compleet uit het verband van Mattheüs 18 gerukt – om de huidige manier van onze erediensten te verdedigen. In deze bijdrage daarom enkele aspecten van een theologie van plaats, nader toegespitst een theologie van een kerkgebouw. Naar mijn overtuiging zijn we te veel kwijtgeraakt van de ‘heilige plaatsen’. We verwijzen wel bij wonderen uit de natuur, de schoonheid van een roos, naar God, maar waarom zou dan een bepaalde plek geen soortgelijke taal kunnen spreken? Voor mij spreekt een bijzondere plaats een taal, waar de scheiding tussen hemel en aarde, tijd en eeuwigheid op z’n dunst is. Daarmee doel ik speciaal op de plaats van samenkomst van een gemeente.
Een plaats krijgen
Een wat langere aanloop om het Bijbels-theologisch goed recht van spreken voor het wijden van een bepaalde plaats te onderstrepen. Het eerste hoofdstuk, het loflied op de Schepper, is gewijd aan Zijn wijsheid waarmee Hij alles en ieder schepsel een eigen plaats geeft. Hij richt de chaos in en maakt die tot kosmos (Gen. 1). Zo ook de mensheid. Geschapen toen en daar, in een speciale tuin die we het paradijs noemen (Gen. 2). Vanuit de schepping blijkt ons bestaan van meet af aan verbonden te zijn aan een concrete plaats. Als Adam uit de aarde (‘adama) gevormd wordt, is er op die manier een verbinding gelegd die typerend is voor onze theologie van plaats. De mens krijgt een bepaalde plek als huis, een huis als een thuis voor Gods aangezicht.
Het belangrijkste van die plaats? De relatie tussen God en mens. Het is een plek die verbonden is met ontmoetingen. Een plaats van de vreugde van de gemeenschap tussen Schepper en schepsel en de schepselen onderling. Je zou dit aan kunnen duiden met het ‘in-plaatsen’ (implacement) van de mens waarbij plaats en relatie samengaan. Vanuit de scheppingstheologie is een bepaalde plaats een relationeel geaarde plek. Die typering van plaats als plaats van verbinding, van relaties, is wezenlijk.
Het verbreken van die relaties leidt tot een het ‘er-buiten-plaatsen’ (outplacement). Geen toegang meer tot het paradijs (Gen. 3). Het hele boek Genesis is gevuld met plaatsen die verbonden zijn aan de openbaring van God en – hoe aangrijpend triest – de manifestatie van het misbruik van plaatsen door de mens. Toch roept de HEERE iemand van zijn plaats, uit zijn huis. Abram moet verhuizen, zich ver-plaats-en! Vanaf Genesis 12 krijgen we zo het beloofde land in beeld, dat ook nooit meer uit het gezichtsveld van dit volk zal verdwijnen. Het wondere geheim daarvan ligt niet in dit volk, maar in de plaats die God verkozen heeft om te gaan wonen onder dit volk. Vanaf het brandende braambos (Ex. 3) via de Sinaï (Ex. 19 vv) naar de tabernakel wordt een hernieuwd paradijs heropend in de dienst van verzoening!
De HEERE geeft dus weer een bepaalde plaats waar Zijn Naam zal wonen. Het wordt geheel gebouwd volgens Zijn ontwerp. Geen millimeter blijft onbenoemd! De tabernakel waar het materiële en de schoonheid in dienst genomen wordt voor de troonzaal van God. Zo komt er als het ware weer een hernieuwd paradijs, een kosmos in het klein (microkosmos). Vanuit deze gewijde plaats mag Israël en dient Israël zijn hele woongebied te wijden aan de dienst van God. Het land als Koninkrijk der hemelen. Dat is – heel kort samengevat – de bedoeling hiervan. Van deze ene plaats naar alle plaatsen; vanuit dit ene land naar alle landen. Van deze vierkante meters Huis naar de hele aarde als de woning waarin God en mens samenwonen. In Christus wordt deze werkelijkheid heerlijk vervuld. De uitdrukking die Johannes eraan geeft is de prachtige verwoording: Het Woord heeft onder ons getabernakeld! (Joh. 1: 14) Dat is in de diepe zin van het woord de theologie van de topografie. Maar is daarmee niet de aandacht verlegd van een plaats naar een persoon?
Geen bepaalde plaats meer
De gedachte dat het na Christus’ hemelvaart niet meer zou gaan om een bepáálde plaats waar we God dienen en Hem aanbidden, is wijdverbreid. Een bepaalde plaats zou in ieder geval bijkomstig geworden zijn. Dat je vandaag de kerkgang mist, is psychologisch wel te duiden, maar meer ook niet. Als we wél veel hechten aan een bepaalde plaats – het kerkgebouw waar we samenkomen – dan is dat bijgeloof of zelfs afgoderij. Dit klinkt op de klank af heel aannemelijk in het licht van Johannes 4. Jezus antwoordt op de vraag van de Samaritaanse vrouw wáár aanbeden moet worden dat het niet meer een keuze zal zijn voor een bepaalde plaats. Geen keuze meer tussen Jeruzalem of Gerizim. ‘Maar de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid.’ Daarbij geeft Jezus als reden: ‘Want God is Geest’. Dat samen met de uitdrukking ‘in geest en waarheid’ lijkt te zeggen dat het stoffelijke en dus ook de plaats totaal niet van belang zijn. Dan zou een Geestelijke wijze van aanbidding los staan van het lichamelijke, het materiële en van een bepaalde plaats. Jezus bedoelt echter dat iedere plaats waar Hij niet als de weg tot de Vader erkend wordt, even betekenisloos is als iedere andere plek. Nergens minacht de Geest Zijn eigen creaties, niet in de natuur en evenmin in de cultuur van de bouw van tabernakel en tempel.
Deze gedachte dat de plaats van samenkomst geen heilige plaats meer is, geen gewijde plaats, wordt versterkt door het maken van een tegenstelling tussen Oude en Nieuwe Testament. Dat de tempel vervuld is in Christus is heel wat anders dan te denken dat de tempel afgeschaft is. Het is juist opvallend dat wij ‘kerken’ in de tijd tussen de oudtestamentische tempel en de tempel van de toekomst, zoals Openbaring ons die toont: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde als één grote tempel. Zou een kerkgebouw niet bedoeld zijn als een voorportaal van deze tempel? Zeker, dan gaan we naar een gewijde plaats. Daar is de schrijver aan de Hebreeën van overtuigd. De samenkomsten van de gemeente hebben iets van een ‘voorhof’ van de tempel. Waar komt de gemeente samen? ‘U bent genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem’ (Hebr. 12: 22-24).
Het huis van God
Maar het Nieuwe Testament dan? Terwijl het Oude Testament uitvoerig getuigt van de manier waarop God via een heilige plaats (heiligdom) onder de mensen woonde, lijkt daar in het Nieuwe Testament geen plaats voor te zijn. Al heel snel wordt een tegenstelling gemaakt tussen Oude en Nieuwe Testament: geen zichtbare tempel meer, maar een geestelijk huis. In de praktijk blijkt dit dan soms toch ook weer vergeten te worden, want bij de ingebruikname van een kerkgebouw klinken niet zelden woorden in prediking en gezang die te maken hebben met de tempel, maar van toepassing geacht worden op het kerkgebouw als ‘huis van God’. Is dat erg? Dat lijkt me juist van niet. Het loopt immers veel meer door elkaar dan dat er sprake zou zijn van een tegenstelling tussen materie (OT) en geest (NT). Ook in het Oude Testament gaat het om de geestelijke gezindheid, het hart. Eveneens wordt benadrukt dat God niet ‘opgesloten’ kan worden in een huis, omdat Hij hemel en aarde vervult. Omgekeerd zijn er in het Nieuwe Testament allerlei aanwijzingen die toch de plaats van samenkomst van de gemeente op een bepaalde manier verbinden met de tabernakel of tempel. Ik doel dan niet alleen op het feit dat de eerste christenen volgens het boek Handelingen nog sterk betrokken waren op de tempel in Jeruzalem (denk aan de apostelen!), maar dat samenkomsten aangeduid worden met een manier van spreken en met metaforen die herinneren aan het ‘huis van God’ ook al zitten ze in het huis van bijvoorbeeld Cornelius (Handelingen 10): we zijn bijeengekomen ‘voor Gods aangezicht’ (!) om te horen al wat u door God bevolen is te spreken.
Gewijde plaats
De plaats van samenkomen heeft te maken met zichtbaarheid van de kerk en zo met de aanwezigheid van Christus. Nadenken over de betekenis van een plaats roept om het openen van de brief aan Efeze. De volheid van Christus hangt samen met de vervulling van Christus’ lichaam, de kerk (Efeze 1). Die kerk is de wereldwijde kerk, maar die krijgt voet aan de grond op een bepaalde aanwijsbare plek. Al die plaatsen samen vormen ook iets van de volheid van Christus, van Hem Die alles in allen vervult. Daarom is het erg dat de gemeente onzichtbaar wordt, zich terugtrekt in de digitale wereld en op zondag zelfs de voordeur van de kerk gesloten blijft en ‘het personeel’ door de achterdeur naar binnen verdwijnt. Het voorbeeld dat een collega vertelde over vervolgde christenen in India is aansprekend. Als hun eenvoudige kerkjes voor de zoveelste keer vernield werden, dan bleven ze niet thuis – je kunt toch wel met een paar andere mensen een huiskerkje vormen – maar bouwden ze weer een eenvoudig onderkomen op met een liturgisch centrum. Die vierkante meters aarde worden gewijd aan de dienst van God. Een kerkgebouw zou in onze tijd zelfs kunnen fungeren als het ‘altaar van de onbekende God’ uit Athene (Hand. 17) in onze samenleving.
De plaats van samenkomen heeft te maken met de aanwezigheid van Christus. Als we belijden dat God overal aanwezig is, op alle plaatsen, dan spreken we na wat God over Zichzelf zegt. Toch is Hij niet overal op dezelfde manier tegenwoordig. Er zijn plaatsen waar Zijn aanwezigheid als het ware zichtbaar en tastbaar wordt – bij brood en beker – en hoorbaar waar het Woord in de ruimte klinkt van de samenkomst. Zou het kunnen zijn dat de devaluering van een kerkgebouw samenhangt met een devaluering van de tafel des Heeren? Voor God zijn niet alle plaatsen gelijk. Hij is alomtegenwoordig, zoals Psalm 139 zingt. Ik kan nergens gaan of staan of Hij is present. God neemt intrek in het hart van een gelovige, zodat Christus inwoont en de Geest hem of haar als nieuwe schepping bezielt (1 Kor. 16: 19), Joh. 14: 16-18, 2 Kor. 5: 17). God neemt op een bijzondere manier intrek onder Zijn volk, de plaatselijke kerk, als het bijeenkomt (1 Kor. 3: 16, Ef. 2: 21-22). De plaats van samenkomen heeft te maken met de aanwezigheid van de Geest. Daar zitten de intensiteit en intimiteit van deze plaats in.
Ons kerkgebouw
Er is verbinding tussen het zichtbare en onzichtbare! Materie (plaats) en geest zijn geen gescheiden werelden. Er is gelukkig een theologie van de topologie. Zeker, die verbinding hebben wij niet in onze handen, maar is de vrijmacht van de Geest. Een gewijde plaats is geen magische plek. Dat geldt ook de plaatsen waar onze Heiland was en als wij onze ‘pelgrimages’ maken naar het heilig land.
Het kerkgebouw is volgens een brede gereformeerde traditie ‘slechts’ materie en wordt functioneel ontworpen. De gereformeerde traditie staat afwijzend tegenover een heilsbemiddelende rol van een kerkgebouw. Tegelijkertijd wijst het toch boven zichzelf uit en maakt God gebruik van deze middellijke, creatuurlijke weg, en verwijst de materie naar de bezieling die eigen is aan het werk van de Geest. Die Geest neemt immers ook het creatuurlijke en creatieve in dienst. Daarom hoeft er geen vrees te zijn voor symboliek in onze kerken. Die is er volop in de natuur, die mag er net zo goed zijn in de cultuur. Schoonheid is niet iets bijkomstigs, maar hoort thuis in het ‘huis van God’. In ons denken over de betekenis van een bepaalde plaats, een kerkgebouw, wreekt zich anders een on-Bijbels dualisme waarbij Geest en materie als tegenstelling gezien worden. Wereldgelijkvormigheid is ook dat we zijn gaan leven in een ‘onttoverde wereld’, waarin materie los van God gemaakt is.
Het gezegde ‘kerken van goud en mensen van hout’ kan ook misbruikt worden. Het goud van de genade schittert in het geestelijk huis van God (1 Petr. 2), in de levende stenen. Zelfs daar waar er niet meer is dan hout om in samen te komen, krijgt het gebouw een gouden glans, worden de ramen doorkijkvensters naar de eeuwigheid, kan de hoogte ons het besef van Gods grootheid en onze nietigheid te binnen brengen, de deuren ons de toegang verlenen tot het Koninkrijk der hemelen. Juist dan en daar, als de gemeente tegenwoordig is en bovenal als God zelf tegenwoordig is. Dan kan een primitief liturgisch centrum in soberheid en eenvoud zeggingskracht hebben.
Natuurlijk zit het niet in de stenen op zich. Dat neemt niet weg dat het ontwerpen van of het kiezen voor een bepaalde plek van samenkomst tot uitdrukking dient te brengen dat de stenen spreken, zoals de bloem een taal spreekt. Ook een kerkgebouw dient onttrokken te worden aan een onttoverde wereld. Daarom is het opgaan van de gemeente, het samenkomen op die ene plek, een ritueel met grote symbolische waarde. Het heeft iets in zich van de pelgrimage waar de Psalmen en de brief aan de Hebreeën vol van zijn. ‘Hoe branden mijn genegenheên …’! En vanuit dit ‘huis van God’ mogen we onze huizen wijden binnen de relaties waarin wij leven en werken. Een theologie van de topologie leidt tot verwondering in de geschiedenis van het heil én vandaag, hier en nu.