De hemelvaart is allereerst de laatste verschijning van Jezus aan Zijn discipelen. De veertig dagen van herhaalde ontmoeting worden daarmee afgesloten. Deze verschijning gaat gepaard met Zijn ogenschijnlijke verdwijning. ‘Een wolk nam Hem weg …’.
We spreken vanuit onze waarnemingen. De hemel is ‘daar’ en we wijzen naar ‘boven’. Het ‘daar’ staat tegenover het ‘hier’ en dan zijn we ‘beneden’. De ‘hoge hemel’ – de hemel als de schepping van God – wijst voor ons besef op de hemel ‘daar’- de woonplaats van onze zeer verheven God. Wat de geschapen werkelijkheid betreft is er echter sprake van ‘hemel én aarde’ (Gen. 1:1). Anders dan bij de omringende volkeren wordt de hemel in het Oude Testament nergens vergoddelijkt. Niets in de kosmos kan aanspraak maken op goddelijke eer en macht. Ze is geschapen en Israëls God is de ‘God des hemels’, zoals de aanspraak herhaalde keren klinkt in het boek Ezra. Tegelijkertijd is er ook vaak sprake van de tegenstelling tussen de hemel als woonplaats van God en de aarde als woonplaats voor de mens (Pred. 5:1, 2). Het wonderlijke is dat toch de hemel op aarde komt in het heiligdom, tabernakel en tempel als troonzaal. Wel in het besef dat God Zich niet opsluit in een aards huis (Jes. 66:1). Zo is de zeer verheven God tevens de God van zeer nabij (Jes. 57:15). Het is wat kinderachtig om dit spreken over ‘boven’ en ‘beneden’ tot onzin te verklaren vanwege ons huidige wetenschappelijke wereldbeeld en van ons onmetelijke heelal. Daar gaat het niet om in de Bijbel. Wél dienen we te beseffen dat we spreken met een zeer beperkte blik, ook als we bij de hemelvaart denken aan het gaan van Jezus Christus van ‘hier’ naar ‘daar’. En wat ‘daar’ is, blijkt gelukkig niet vaag te zijn.
Hier wankelt alles
Op de vragen ‘wát is de hemel?’ en ‘waar is de hemel?’ zoeken we het antwoord nu vooral in de brief aan de Kolossenzen. Een brief waarin de geadresseerden hebben ervaren hoe wankel de aarde kan voelen. Niet zo lang vóórdat deze brief daar voorgelezen wordt in de gemeente beefde de aarde. Men voelde chaos in de kosmos. Bovendien blijkt uit deze brief ook dat er grote vrees is voor allerlei onbeheersbare krachten. Demonische machten die deze kosmos beheersen. En als dan God ‘in de hemel daar’ is en slechts via allerlei ‘tussenwezens’ zich inlaat met deze wereld en slechts indirect bereikbaar is, dan wordt het wel heel angstig. De hemel ‘daar’ lijkt geen vastheid te bieden voor het ‘hier’ op een wankele bodem en temidden van verwarrende machten. Een leven van ‘pak niet, proef niet en raak niet aan’ – een leven van onthouding (ascese) lijkt de religie te zijn die dan nog enige zekerheid geeft.
Daar is houvast
Het gaat bij de hemelvaart – gelukkig – niet om allerlei kosmologische gedachtespinsels. Dat soort speculaties worden in deze brief juist afgewezen. De kosmos is niet goddelijk. Het onderscheid tussen Schepper en schepping komt juist tot uitdrukking doordat God alles ‘in Zijn Zoon’ geschapen heeft. Alles in de hemelen en op de aarde. De Zoon van Zijn liefde, het Beeld van de onzichtbare God en zo in rangorde de Eerstgeborene van de schepping. ‘In een onherbergzame kosmos zich geborgen te weten, omdat men zich in Christus geborgen weet, dat is het wat Paulus meegeeft aan de gelovigen aan wie hij schrijft.’ (Van Eck). Christus is de bestaansgrond van alle zijn en het nieuwe-zijn, van de aarde én de hemel op aarde. We zweven na de hemelvaart niet in een lege ruimte, waaruit Christus vertrokken zou zijn van ‘hier’ naar ‘daar’, zodat Hij niet langer de schepping zou dragen (zoals ook Hebr. 1 zingt). In deze ‘Zoon van Zijn liefde’ heeft God de vervreemding opgeheven en verzoening geschonken. In onze gereformeerde belijdenis is een uitvoerige zondag (HC zondag 18) gewijd aan de hemelvaart en de betekenis daarvan. Op de vraag ‘Wat verstaat u onder: opgevaren ten hemel?’ wordt dit antwoord gegeven: ‘Dat Christus voor de ogen van Zijn discipelen van de aarde in de hemel is opgenomen en daar ons ten goede is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden.’ Dat brengt Zijn lichamelijke afwezigheid met zich mee. Onze ogen zien Hem nu niet in de gedaante waarin Hij op aarde was. Als daarom vervolgens gevraagd wordt of Hij dan toch niet van de wereld verdwenen is, belijden we dat Hij ‘naar Zijn godheid, genade, majesteit en Geest nimmer van ons wijkt.’ Daarmee is dus juist de aanwezigheid van Christus woorden gegeven.
‘Wie is de hemel?’
De vraag ‘waar is de hemel?’ krijgt echter in de brief aan de gemeente van Kolosse een kernachtig antwoord. Paulus legt in het derde hoofdstuk de verbinding tussen opstanding en hemelvaart: ‘Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit.’ (Kol. 3:1). Eveneens tussen hemelvaart en wederkomst: ‘Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult u ook met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.’ (Kol. 3:4). Waar is de hemel? Waar Christus is. Dus geen spreken over ‘boven’ zonder Christus! Brengt dit met zich mee dat het ‘zoeken de dingen die boven zijn’ betekent dat we onze harten en gedachten richten op Hem? Nou en of. Er is plaats voor het sursum corda, ‘de harten omhoog’. Iedere Avondmaalsbediening worden we daaraan herinnerd om bij de lichamelijke tekenen van brood en wijn – in de tegenwoordigheid van Christus, onze harten opwaarts in de hemel verheffen ‘waar Christus is.’
Geen scheiding
Toch is er meer te zeggen. Het gaat niet alleen maar over het mediteren over Christus en ons verheugen over Zijn heerlijke positie daar, terwijl wij nog hier op aarde zijn. ‘Boven’ bestaat niet zonder ‘beneden.’ De woorden ‘Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn’ (3:2) betekenen in de context van deze woorden juist niet een je losmaken van het aardse leven als zodanig. Dat zou immers in tegenspraak zijn met de dwaalleer die Paulus aan het slot van het tweede hoofdstuk afwijst (2:20-23). Een ascetisch leven heeft de schijn van vroomheid, maar is ‘eigenwillige godsdienst’ en een ‘verachting van het lichaam’. Juist op die manier voeden we het oude bestaan, leven we juist wel ‘in de wereld’. Hoe hoog-geestelijk het ook lijkt, Paulus ontmaskert het als ‘verzadiging van het vlees’. Je oude zondaarsbestaan wordt ermee gevoed, juist door wat iemand zichzelf ontzegt of aan bepalingen oplegt. We leven dan nog als waren we ‘ongedoopt’ (2:12).
Stijlvol gekleed
‘Boven’ blijkt in de passage uit het derde hoofdstuk nadrukkelijk verbonden te zijn met ‘beneden’. Het zoeken van de ‘dingen die boven zijn’ is een zaak van afleggen en aandoen. De gelovigen te Kolosse worden opgeroepen te leven overeenkomstig hun stand: ‘U bent immers met Hem begraven in de doop. Waarin u ook met Hem bent opgestaan’ (2:12). Het bedenken van aardse dingen betekent een leven in ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, hebzucht, toorn, woede, slechtheid, laster, en schandelijke taal uit uw mond (2:5-9). Dat moeten wie opgewekt zijn met Christus afleggen. Dat is een kleed dat niet meer past bij de ten hemel gevaren Koning. De gelovigen moeten juist stijlvol gekleed gaan, een ‘hemels leven’ leiden, een leven dat als het ware hier beneden het ‘boven’ tekent. Nog weer anders gezegd: het gaat bij een hemelsgezind leven om een leven met twee benen op de grond ‘hier’, juist omdat Christus ‘daar’ is. Het leven van boven hier beneden beginnen te leven. Hoe de hemel er uit ziet? Dat is een leven waarin alle woorden die in het gedeelte over de hemelse kleding naar voren komen op een volmaakte wijze bestaan. Om eens een paar dingen te benoemen uit het gedeelte over het christelijke ‘hemelvaartsleven’ (3:12-17) een kleine opsomming. Van de innige gevoelens, de liefde als de band van de volmaaktheid, het woord van Christus dat in rijke mate in allen woont, tot en met de psalmen en geestelijke liederen. Het ‘Zing voor de Heere met dank in uw hart’ en het ‘alles wat u doet met woorden of met daden, doe het alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem’ krijgt ten volle gestalte. ‘Daar’ gaat het heen.
Geeft het gedenken van Christus’ hemelvaart aan Gods kerk een opwaarts verlangen of een voorwaarts verlangen? We moeten deze twee niet tegen elkaar uitspelen, maar het accent ligt toch wel op de hemel ‘daar’ en dus niet zozeer boven ons, maar vóór ons. We gaan niet ‘maar’ naar de hemel, maar naar de hemel op aarde als Christus wederkomt. Vooral het ‘met Christus te zijn, dat is verreweg het beste’ (Fil. 1:23).
Laten we niet te oppervlakkig zeggen ‘Hier beneden is het niet’. Hier beneden is HIJ wel. Dat geldt de hele ruimte waar we ons ook maar bevinden. In het bijzonder en op speciale wijze in de harten van al Gods kinderen. Na de hemelvaart klinken de woorden: ‘Ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij …’ (Gal. 2:20). Zo zijn er ook de bijzondere momenten waarop de hemel en de aarde elkaar raken. Onvoorstelbaar, maar wel kenbaar. Het gaat ons denken over ruimte en tijd te boven. De hemel op aarde? Dat is veel meer dan een hernieuwd paradijs. Dat is Christus’ aanwezigheid. De eeuwigheid in de tijd!
Het ‘waar’ en ‘wat’ van de hemel krijgen alleen maar antwoord in het ‘wie’ van de hemel. Hier beneden is het nog niet, slechts onderbroken en gebroken. ‘Daar’ waar Christus is, zal God zijn alles en in allen (1 Kor. 15:28).