127e jaargang, 21 december, nr.26
In het Kerstevangelie van Lukas komt een aantal kernwoorden steeds terug: Gods barmhartigheid, de vervulling van de tijd, blijdschap en ook verwondering. Als Johannes geboren wordt, verwonderen de mensen rondom Zacharias en Elizabeth zich. De inwoners van Bethlehem verwonderen zich over wat de herders hen vertellen. Jozef en Maria verwonderen zich over wat Simeon over het kind Jezus zegt.
Die verwondering laat zien dat de boodschap van Kerst hen wat doet. Ze zijn getroffen, verbaasd. Daar is toch ook alle reden toe als God Zijn beloften vervult en de Zaligmaker geboren wordt. Toch lijkt het vervolgens twee kanten uit te kunnen. Bij de inwoners van Bethlehem blijft het daarbij; de boodschap van de herders brengt hen niet zelf bij het Kind in de kribbe. Maria daarentegen bewaart hun woorden en overlegt die in haar hart. Uiteindelijk vraagt het evangelie van Kerst niet om onze verbazing, maar om geloof.
Geloof kan echter niet zonder verwondering over de rijkdomvan Gods genade. Juist als de boodschap van Kerstfeest zo bekend is, kan die verwondering soms moeilijk zijn. We hebben er al zo vaak over gelezen, gehoord, gezongen en gepreekt, dat het zomaar langs ons heen kan gaan. De bekendheid van het Woord lijkt meer een hindernis dan een zegen. Wat is daarom het gebed nodig om de ander die God zendt, de Heilige Geest, zodat Hij ons hart opent, verlicht, verwarmt. De weg naar de verwondering over Gods heerlijke genade is om als Maria het Woord in ons hart te bewaren en te overdenken. Dan is er alle reden voor een gegronde en blijde verwachting.