Skip to main content

Een prachtige familiefoto siert de wand in de huiskamer van Jan (56) en Roelie (53) de Raad uit Sliedrecht. Een hele rij mensen, kleine en grote. Waar je er tien zou ver-wachten – het echtpaar met hun getrouwde kinderen en twee kleinkinderen – staan er vijftien personen op deze foto. Het is kenmerkend voor dit gezin.

De bewuste foto is al even geleden gemaakt, want een van de meisjes op de foto woont inmiddels ergens anders. Destijds was ze echter ‘gewoon’ een gezinslid, ze hoorde er helemaal bij.

Jan is werkzaam bij een bouwbedrijf en Roelie is in het dagelijkse leven gastvrouw bij het Leger des Heils en in de kerk lid van de commissie toerusting mentoraat voor jongeren: “We hebben nu geen pleegkinderen meer of zwervers die met enige regel-maat langs komen. Dat is ook wel weer goed.”

Iemand in je huis opnemen, pleeggezin zijn, dat is toch wel de ultieme vorm van gastvrijheid. Hoe wordt een gezin pleeggezin? Bij Roelie en Jan ging dat geleidelijk, voortvloeiend uit spontane hulp aan een groot gezin in de buurt, het grote samenge-stelde gezin dat een paar huizen verderop was komen wonen. Roelie vroeg zich af of ze wat voor hen kon betekenen. Haar oudste zoon had contact met de oudste jongen van dat gezin. Na verloop van tijd kwam hij regelmatig logeren en uiteindelijk heeft hij zeven jaar bij de familie De Raad gewoond en staat hij met vrouw en kinderen op de familiefoto. Maar hij was niet het enige ‘pleegkind’. Zijn zusje volgde al snel en soms kwamen ze met wel zeven tegelijk logeren.
Roelie: “Dan zetten we alle meubels opzij en legden we matrassen in de woonkamer. Dat is maar enkele keren gebeurd hoor. Wel logeerden de broertjes en zusjes van onze pleegzoon regelmatig afzonderlijk van elkaar in ons gezin, want het is belangrijk dat er contact met de biologische familie is.”
Jan: “We hebben het altijd wel aan de kinderen voorgelegd als we iemand in huis na-men. Onze kinderen zijn heel verdraagzaam. Ze bleven normaal doen en dat vond ik wel knap. Onze dochter werd een keer steeds geplaagd door een van de pleegkin-deren, een oudere jongen. Dat hebben we toen binnen ons gezin besproken. Zij wilde niet dat hij zou vertrekken.”
Roelie: “Later was er ook meer begrip. Ze hielpen elkaar en onze dochter was een grote zus voor een van de jongere meisjes, die bij haar op de kamer sliep in een sta-pelbed. Ze sportten ook samen, speelden samen gitaar en zongen en onze pleeg-dochter nam onze dochter bij moeilijke dingen in vertrouwen.”

Hoe hebben jullie die tijd ervaren?
Jan: “Die eerste twee kinderen erbij in huis was pittig: we hadden een huis vol pu-bers. Zag je echter herstel en kwam er vertrouwen, dan was er al snel sprake van wederkerigheid. We hebben ook erg van die tijd genoten. Toen we later een pleeg-zoon hadden met een zogenaamde reactieve hechtingsstoornis was dat heel anders. Het is dan moeilijk om een band op te bouwen en vertrouwen te winnen. Het meisje op de gezinsfoto was drie jaar toen ze bij ons in huis kwam. Vooraf hebben we dat met de kinderen besproken, ze waren dol op haar. Uiteindelijk hebben we haar vijf jaar in huis gehad, tot ze naar een gezinshuis moest, dat meer te bieden heeft aan begeleiding en waar professionele gezinshuisouders zijn. Een warm nest is in zo’n situatie niet voldoende. En ja, dan is er rouw om het verlies, ondanks dat het te zwaar werd. Toen heb ik zelf een tijdje hulp nodig gehad om alles weer aan te kunnen. Onze laatste pleegzoon was verbaal erg agressief. Hij verzette zich overal tegen en uitte zich in lelijke woorden. De eigen kinderen – inmiddels alle drie getrouwd – vonden het ook moeilijk om daarmee om te gaan.”

Dan zijn er toch ook wel grenzen aan gastvrijheid?
Roelie: “We hebben geen spijt van het openstellen van ons gezin, we hebben altijd veel uitgelegd. Toen de kinderen nog thuis waren, probeerden we om eens per veer-tien dagen als gezin bij elkaar te zijn en dan ook de moeilijkheden te bespreken. Pleegkinderen gingen inderdaad ook wel op vakantie mee.”
Jan: “Het is ook moeilijk om te zeggen: wij gaan op vakantie en jullie niet. Het hele gezin gaat mee.”

‘De Heere helpt, Hij is zelf gastvrij, het komt uit Zijn hart’

Roelie: “Je denkt meer: hoe krijg je de pijn weg? Er is zoveel gebrokenheid. We zien bij onze kinderen de gastvrije houding terug. Onze oudste nam bijvoorbeeld soms zwervers mee uit Rotterdam, waar hij stage liep bij het Leger des Heils. Hij belde dan op, of ze bij ons konden eten. Zo denken ze dus over hun thuis: dat kan bij ons. Een ander voorbeeld is van een meisje uit de vriendengroep van een van onze jongens, dat veel verlies heeft geleden in haar leven. Zij komt nog steeds nu en dan hier om lekker even verwend te worden.”

Dat iedereen bij de familie terecht kon, was bekend. Roelie: “Bij de schoonouders van een pleegzoon kwam het soms niet uit dat hij daar bleef slapen en dan kwamen ze altijd bij ons. Pas zei mijn schoondochter: ‘Hoe u het voor elkaar kreeg weet ik niet, maar er was altijd genoeg te eten!’ Je hebt niet veel nodig om het gezellig te hebben met elkaar.”
Jan: “Het is goed gegaan, we hebben het mogen en kunnen doen en daarin de leiding van de Heere gezien. Toen er gastgezinnen gevraagd werden voor Oekraïeners, twij-felden we hierover. Na de herhaalde oproep lazen we in Hebreeën 13: ‘Vergeet de herbergzaamheid niet.’ Dan krijg je toch kippenvel?”
Kort erna kwam een jonge Oekraïense vrouw met haar twee zonen een tijdje bij hen wonen. Ze hebben, nu ze weer is teruggegaan, nog steeds contact met haar via vi-deobellen.
Roelie: “De Heere helpt, Hij is zelf gastvrij, het komt uit Zijn hart. Hij roept ons in Zijn Woord op om onze naasten lief te hebben.”
Jan: “Hij die roept is getrouw, die het ook doen zal.”
Roelie: “Er is plaats bij Mij, klonk het bij het Avondmaal. Bij God is er plaats!”

Weergaven: 168