Er vindt momenteel een uittocht van predikanten plaats. Nou, dat valt wel mee. Maar het valt wel op: het aantal christelijk-gereformeerde predikanten dat gaandeweg de loopbaan iets anders gaat doen, of er iets anders bíj gaat doen. Denk aan de zorg, het onderwijs, semikerkelijke organisaties. Tenzij het bittere noodzaak is vanwege een afnemend ledental van de gemeente of anderszins, kan ik daarvoor drie redenen bedenken, waarbij de ene de andere niet hoeft uit te sluiten. In de eerste plaats een onweerstaanbare roeping van de Here: er kwam iets op je pad, je hoorde een stem: Volg mij! Ten tweede een verlangen naar verlichting, soms ook verbreding bij 24/7 steeds intensiever gemeentewerk. En toch ook dit: de behoefte aan enige afstand van het strijdperk van ons breder kerkelijke leven. Aan deze analyse ligt geen collegiaal onderzoek ten grondslag, wel ken ik van elke genoemde reden ten minste één voorbeeld. Sterker nog: afgezien van de eerste reden, zijn de tweede en de derde mijzelf bij tijden niet geheel vreemd.
‘Laat in het predikantschap de roeping de doorslag blijven geven’
Nu zij ieder een nieuwe weg gegund, en van de oprechtheid van ieders overwegingen ben ik sowieso overtuigd, maar deze trend geeft ook wel zorg. Wij kennen nog geen echt predikantentekort, maar je kunt je tijd en energie maar op een manier gebruiken. Dreigt zo niet toch te veel continuïteit en ervaring uit het kerkelijke leven weg te vloeien? En dat juist in een situatie waarin beproefd predikantschap zo van waarde kan zijn. Laat in het predikantschap inderdaad de roeping de doorslag blijven geven, óók tot dienst in het kerkverband. Laat er in gemeenten een reëel verwachtingspatroon zijn van het predikantswerk en bij kerkenraden oog voor de moeite ervan. En laat, óók ter voorkoming van een echte prexit, het kerkverband geen strijdperk zijn – althans niet meer dan om Christus’ wil nodig. Liever toch een bloemenperk, waar we met vreugde planten en begieten, om de Here en elkaar te dienen.