jaargang 129, 11 september 2020 nr. 19
Hoe kijkt een seculier mens naar ambtsdragers? Wat bepaalt die blik en moeten we ons daar iets van aantrekken? Een poging het beeld helder te krijgen en er lessen uit te trekken aan de hand van een tv-serie en een boek.
De predikant zit op de bank samen met de journaliste van de plaatselijke krant. Hij biedt zijn excuus aan voor de intieme manier waarop hij een aantal dagen daarvoor met haar is omgegaan. Zij zegt: ‘Het spijt mij dat het jou spijt.’ Hij reageert door te zeggen dat hij haar wel degelijk leuk vindt maar dat hij zich zo niet mag gedragen. ‘Niet alleen voor mij, maar voor de kerk.’ Zij antwoordt: ‘Ah, het grove geschut. Wat ga je nu doen? Wijwater over me heen gieten? (…) Volgens mij weet je niet wat je wilt.’
Tobbende perfectionist
Dit is een fragment uit de NPO-serie ‘Grantchester’ (met wekelijks 6 miljoen kijkers in het Verenigd Koninkrijk en 250.000 in Nederland). Centraal staat de anglicaanse dominee van het dorp Grantchester, Will Davenport. Iedere aflevering lost hij samen met de plaatselijke rechercheur een moord op. Een doorgaande verhaallijn is daarnaast de ontluikende liefde tussen hem en de journaliste. In de worsteling die dat bij Will geeft, komt een beeld naar voren van het ambt. Hij is namelijk een tobberd die vindt dat hij perfect moet zijn. De journalist vat het kernachtig samen: ‘Volgens mij weet je niet wat je wilt.’ Een dominee is best een leuke, soms zelfs aantrekkelijke vent, maar hij functioneert binnen een instituut dat voorschrijft dat ambtsdragers zich perfect gedragen. Zij moeten namelijk in een gebroken wereld iets goed(s) doen. In de praktijk moet hij dus steeds kiezen: óf de kerk en perfectie óf de liefde – en dan ook de overschrijding van morele grenzen.
Overtuigde moralist
Je zou denken dat de protestantse visie op het ambt deze problemen niet kent. Veel minder dan in de rooms-katholieke en de anglicaanse traditie ontleent een gereformeerde ambtsdrager immers zijn gezag aan zijn morele perfectie. Hij is degene die met het Woord van God komt en daarin ligt zijn gezag. Toch komt de ambtsdrager in bijvoorbeeld de Nederlandse literatuur er niet fraai af. In zijn recensie van het boek Pastorale van Stephan Enter schrijft Arjan Peters in de Volkskrant (8 november 2019): ‘Een ouderling in een roman, dat kan alleen maar betekenen: een onaangenaam ogende, onwelriekende en onuitstaanbaar zelfgenoegzame ouderling’. Inderdaad, geen twijfelende perfectionist. Maar wel iemand die onuitstaanbaar zelfgenoegzaam is. Juist omdat hij niet met zichzelf maar met het Woord komt, is hij ongenaakbaar. Gods Woord vertelt hoe de werkelijkheid in elkaar steekt en wie met dat Woord komt, hoeft nergens aan te twijfelen.
Ze weten niet beter
Moeten ambtsdragers zich deze beelden aantrekken? Er lijkt me niet zoveel mis met een (beeld van een) ambtsdrager die ernaar streeft te leven naar Gods geboden en probeert een voorbeeld te zijn (‘Wees met elkaar mijn navolgers’ zegt Paulus in Filippenzen 3:17). Het probleem lijkt me ook niet dat een ouderling de gemeente helpt om vanuit Gods Woord naar de wereld te kijken (Bewaar het goede pand, dat u toevertrouwd is’ zegt Paulus in 2 Timotheüs 1:14). En toch mis ik het wezenlijke van de kerk in het plaatje dat geschetst wordt. De ambtsdrager die we te zien krijgen in tv-series en literatuur zien we door de ogen van een buitenstaander, van iemand buiten de kerk. Dit seculiere perspectief kán niets anders laten zien dan een individu in wiens leven niets wezenlijk verandert. Een gelovige die ambtsdragers portretteert zou volgens mij in plaats van een individu de gemeenschap van het lichaam van Christus naar voren brengen en de vernieuwende kracht van de Heilige Geest in de levens van mensen.
Willen kijken
En toch vind ik dat we ons er niet van kunnen afmaken door te zeggen dat ‘de wereld’ nou eenmaal niet beter weet. Want laten we eerlijk zijn, welke urgentie heeft het op de agenda’s van onze kerkenraden, hoe wij herkenbaar leven als navolgers van Christus. Is het vernieuwende werk van de Heilige Geest in alle concreetheid een prioriteit, of toch niet? Rowan Williams, theoloog van Anglicaanse huize meent van niet. Veel christelijke kerken, zegt hij in zijn boek Geloof in de publieke ruimte, zijn juist bezig met thema’s die ‘niet in strikte zin met de leer te maken hebben, maar gaan over het gevaarlijke grensgebied tussen seksualiteit en macht.’ Hij doelt op de discussies over de plek van homo’s in de christelijke gemeente en gesprek over vrouw en ambt. Op zich zijn die thema’s niet verkeerd, maar waarom komen ze op onze agenda’s? Opnieuw Williams: ‘Ik vermoed dat dit een terrein is waarop het secularisme er inderdaad opvallend goed in is geslaagd het religieuze verstaan in te lijven.’ Hij bedoelt dat dergelijke thema’s in de kerk belangrijk zijn geworden, omdat we ons in de kerk de seculiere blik eigen hebben gemaakt. Leven in een seculiere wereld betekent dat we ons in de maatschappij vooral richten op wat we met elkaar kunnen afspreken en handhaven. Want de kern van secularisme (als levensbeschouwing) is dat we alle invloeden buitensluiten die iets te maken hebben met onzichtbare of ongrijpbare machten en krachten. Wat mensen motiveert tot een bepaalde manier van leven of denken doet er uiteindelijk niet toe, daar hebben we het niet over. De manier waarop we in de maatschappij met elkaar omgaan, wordt dan zuiver functioneel. We hebben doelstellingen en we vragen van de deelnemers aan het maatschappelijk debat af of ze die bevorderen dan wel frustreren. De agenda wordt dan bepaald door conflicten met mensen die niet mee willen doen met hoe we het stramien hebben vastgesteld. En daar gaat de kerk teveel in mee, onderstreept Williams. Ambtsdragers zijn in dit perspectief vaak de mensen die bepalen hoe het in de kerk gaat en wat we doen met mensen die het er niet mee eens zijn. Dan kijken we echter naar de ander als persoon in zijn uiterlijkheid, zuiver functioneel, met oog op het beoogde beleid. Is dat niet wat ‘dood’ in Genesis 3 betekent? Dat wij van God en elkaar vervreemden?
Wat zou dan de taak van en ambtsdragers zijn? Williams gebruikt het voorbeeld van Vincent van Gogh en zijn schilderijen van zonnebloemen. Als je naar zo’n schilderij kijkt, kijk je even door de ogen van Van Gogh naar die bloemen. En je beseft meteen dat er iemand is die die bloemen prachtig vond. Dat zou je zomaar kunnen laten nadenken over je eigen beeld van die bloemen. Misschien kocht je ze altijd alleen als middel om je vrouw een plezier te doen. Maar door de blik van Van Gogh op die bloemen ga je daar nog eens over nadenken: wat maakt die bloemen zo bijzonder dat de schilder ervan hield? Als kerk leven we van het evangelie dat we door de Heere God zijn gezien op zo’n manier dat Hij ons als zijn kinderen en erfgenamen aanneemt. Als je zo naar jezelf leert kijken, mag je je er ook in oefenen op die manier naar anderen te kijken. Want mijn standpunt over die ander is niet het enige wat telt. Er is Iemand die die ander ziet als meer dan alleen ‘functioneel’. Zoals Paulus schrijft: ‘Wees dan navolgers van God, als geliefde kinderen, en wandel in de liefde, zoals ook Christus ons liefgehad heeft’ (Efeze 5:1). Dat de Heere God in liefde omziet naar degene van wie ik misschien meen dat hij kerkelijke processen vertraagt of juist forceert, zou voor mij reden moeten zijn om nog eens de tijd te nemen hem daadwerkelijk te ontmoeten, en in de ogen te zien. Waarom kwamen de gesprekspartners in Grantchester niet op het idee om aan elkaar te vragen: wat vind jij er zo belangrijk aan, dat wij de liefde onbelemmerd consumeren? Of: waarom is de manier van omgaan met elkaar die je in de kerk hebt geleerd zo belangrijk voor je? Waarom zien zij elkaars motieven niet en vervaagt het zich op elkaar? Deze nieuwe houding vraagt ambtsdragers die naar andere schepselen wíllen kijken, met aandacht en betrokkenheid, en zichzelf durven verloochenen om zich te wijden aan wie voor ogen hebben. Het beeld van ambtsdragers dat op tv en in literatuur wordt geschetst, houdt ons een spiegel voor. Laten we niet met een seculiere blik naar elkaar kijken, maar onze agenda laten bepalen door de blik van de Heere Jezus: ‘En toen de Heere haar zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over haar’ (Lukas 7:13).