Skip to main content

‘Als we heel veel nadruk leggen op onze kerkelijke cultuur, raken het evangelie en onze roeping om van het evangelie te getuigen uit het zicht’, zegt dominee Rein den Hertog uit Amsterdam. Deze maand promoveert hij op een onderzoek naar de vraag hoe het ambt van predikant vanuit missionair perspectief vormgegeven kan worden.

Om te begrijpen waarom Den Hertog juist dít onderwerp uitkoos om jarenlang onderzoek naar te doen, moet je iets van zijn persoonlijke geschiedenis weten. Voor de jongere Rein was het geen optie om predikant te worden. “Ik kom uit een familie van predikanten. Om mijn zelfstandigheid te bewaren, heb ik me daartegen afgezet, en ben ik geschiedenis gaan studeren. Maar een reis naar Zuid-Afrika zette mijn leven op zijn kop. Ik had tijdens die reis geen boeken bij me, maar mijn moeder had nog wel een Bijbel in mijn koffer gedaan. Die ben ik uit armoede maar gaan lezen, en toen bleek het een heel mooi boek te zijn! Ik werd ook geraakt door de geloofsbeleving van de mensen daar. Ze waren zo vol vreugde dat ik besefte: dit is echt. De plaatselijke predikant zei tegen me: Rein, jij gaat in Gods koninkrijk aan het werk. Dit alles bij elkaar maakte dat ik in het vliegtuig terug besloot: vooruit, ik ga theologie studeren. Als ik het niks vind, kan ik er altijd nog mee stoppen. Maar ik werd door het vak gegrepen, en voelde ook een verlangen om in Gods kerk te dienen als predikant.”

Na zijn studie werd Den Hertog ook daadwerkelijk dominee. Tijdens zijn werk merkte hij dat hij vooral naar binnen gericht werkte, dat hij moest inspelen op de behoefte van kerkleden en de organisatie van de kerk. “Ik ervoer een groot gemis aan missionair besef. En dat terwijl we als christenen zijn geroepen om van het evangelie te getuigen! Doordat we vaak gericht zijn op het in stand houden van de kerkelijke cultuur, creëren we afstand tussen de kerk en de ‘wereld’. In mijn eerste gemeente heb ik daarmee geworsteld. Via de kinderevangelisatie kwamen een paar jonge meiden in de kerk. Ik vond dat ontzettend leuk, maar die meiden waren niet gewend om naar de kerk te gaan en gedroegen zich af en toe anders. We kregen geluiden dat ze maar beter weg konden blijven. Een heel aantal gemeenteleden was meer bezig met de vorm van de kerkdienst dan met hoe we deze meisjes konden helpen. Ik vroeg me meer en meer af: Wat is mijn taak als predikant als het gaat om de missionaire roeping van de gemeente?”

In zijn onderzoek komt Den Hertog uit op vier taken voor de predikant. De eerste is om de gemeente in het evangelie van Jezus Christus te verankeren. “Daarin is het woord ‘apostolisch’ van belang: predikanten staan in lijn van de apostelen, baseren zich op hun overlevering. Maar ook: ze zoeken, net als de apostelen, naar manieren om het evangelie te belichamen in de cultuur waarin ze geplaatst zijn.”

‘Een heel aantal gemeenteleden was meer bezig met de vorm van de kerkdienst dan met hoe we deze meisjes konden helpen’

De tweede taak is dat de predikant zich moet inzetten om de vele gaven in de gemeente te activeren. “Nog steeds zijn veel van onze kerken domineeskerken. De predikant staat centraal. Ook zijn veel mensen erg bezig met hun eigen leven, en komen ze voor hun gevoel niet aan missionair zijn toe. Zo blijven gaven liggen, worden ze niet gebruikt. Het helpt om te laten zien dat je missionaire roeping niet een extra activiteit in de agenda is, maar dat het je hele werk doortrekt. Het gaat dus veel meer om een levenshouding. Predikanten moeten gemeenteleden uitdagen hun gaven te gebruiken in de relaties met anderen.”

De derde taak van de predikant is het gidsen van de gemeente in het luisteren naar Gods Woord. “Vanuit zijn kennis van de Bijbel en de traditie is de predikant geroepen om de gemeenschap waarin hij dient te helpen bij het zoeken naar vormen en structuren die passen bij de omgeving. Dat betekent bijvoorbeeld dat de vorm van de eredienst kan veranderen. Zo komen in onze Amsterdamse setting de mensen niet voor de eredienst met het orgel en de bediening van het Woord waarbij de gemeente passief is. Daarom zoeken we naar manieren om mensen te activeren. De gemeente is betrokken bij de kerkdienst. Er is meestal een feedbackmoment, waarin mensen reageren op wat ze horen. Dat kan in kleine groepjes of plenair. Ook stel ik zelf de liturgie niet samen, dat doet een team. Zo is de eredienst iets van de hele gemeenschap. Natuurlijk zingen we ook weleens een lied dat ik zelf niet had uitgekozen, maar veel vaker word ik verrast door inzichten, vragen en nieuwe perspectieven die gemeenteleden aanreiken.”

Als vierde taak noemt Den Hertog het vormen en toerusten van gemeenteleden tot trouwe leerlingen van Christus. “Dit is een herdersfunctie. De predikant houdt zijn schaapjes in het oog en kijkt wat ze nodig hebben om Jezus te volgen.”

Den Hertog, predikant van twee Amsterdamse gemeenten, probeert zelf heel nadrukkelijk bezig te zijn met het evangelie buiten de muren van de kerk. “Ik leid nu bijvoorbeeld een gespreksgroep van Straatpastoraat. Ik ga met een groep van tien tot vijftien mensen die veelal leven aan de rand van de samenleving in gesprek over filosofische levensvragen: Wanneer ben je gelukkig, wat is mijn identiteit? Daar ontstaan prachtige gesprekken.” Meer naar buiten gaan betekent ook dat andere dingen niet meer kunnen. “Wat ik steeds minder ben gaan doen, is het zogeheten gebakspastoraat. Als mensen jarig zijn of een jubileum vieren, laat ik niet ceremonieel mijn gezicht zien. Natuurlijk loop ik met mensen op als ze het nodig hebben, maar ik stel mezelf altijd de vraag: In hoeverre is dit dienstbaar aan de roeping van de gemeente om van het evangelie te getuigen? Dat is cruciaal. Predikanten moeten geschoold worden om gemeenteleden voor te kunnen gaan in de roeping van de kerk. Dat is nu nog te weinig het uitgangspunt van theologische opleidingen.”

De situatie in Amsterdam is een voorbode voor de rest van het land, denkt Den Hertog. “Ook dorpen op de Biblebelt worden steeds minder kerkelijk. En ook gemeenten op de Biblebelt zijn geroepen om naar buiten te kijken. Het gaat er niet om: hoe kunnen we de mensen tevreden houden? Maar: hoe kunnen we het koninkrijk dienen?”

Weergaven: 138