Skip to main content
Interview

Als thuis ‘aan boord’ betekent

Geschreven door 19 februari 2021september 27th, 2022No Comments6 minuten leestijd

jaargang 130, nr. 4, 19 februari 2021

Dat op de carport naast de woning van de familie Den Breejen uit Werkendam de benaming ‘De Thuishaven’ is aangebracht, is niet vanzelfsprekend. “Toen we dit huis kochten, zei ik: boord blijft thuis”, vertelt Adrie.

Al is Werkendam nog steeds een echt schippersdorp, in de plaatselijke CGK zijn niet veel schippersgezinnen meer. Nog een stuk of drie, denkt Adrie den Breejen. Zij woont sinds drieënhalf jaar met twee van de drie dochters aan wal. Haar oudste dochter is getrouwd, zoon Bas (24) vaart ook. Het hele bestaan van het gezin is verweven met het schippersleven. Adrie groeide op als schippersdochter, zat op het schippersinternaat en trouwde met de kleinzoon van een schipper, die ook schipper is. Dochter Germaine (16) heeft een vriend die schipper in opleiding is. “‘Hoe krijg je het voor elkaar?’, reageerde ik, want ze heeft wat gemopperd op schipper-zijn! Dat heb ik vaker gehoord: ‘ík trouw nooit met een schipper’, zeiden meiden van het internaat dan …” Echtgenoot Jan en zoon Bas werken beiden op een schip met de naam ‘Werkzaam’: “Jans schip heet ‘Laborieux’. Bas’ schip heet ‘Lavorando’. Dat betekent zo ongeveer hetzelfde, maar dan op z’n Italiaans”, legt Adrie uit. “We vervoerden jarenlang van alles – bijvoorbeeld kolen en zand – naar Duitsland, België en Noord-Frankrijk, maar nu heeft mijn man een vaste opdrachtgever in de vorm van een firma in Zeeland. Samen met Bas heeft hij drie jaar geleden een v.o.f. opgericht en ik doe van beide schepen de boekhouding.”

Internaat
In Werkendam, waar velen een schippersachtergrond hebben, is het normaal voor schipperskinderen om naar een internaat te gaan. “Zelf heb ik het daar prima naar mijn zin gehad”, zegt Adrie. “De eerste jaren waren wel moeilijk. Je bent zes als je erheen gaat. Wij hadden toen nog geen auto aan boord, dus om het andere weekend bleef je aan wal. Destijds waren er dan wel vijftien tot twintig kinderen. We hadden een eigen internaatsbank in de plaatselijke Gereformeerde Gemeente.”

“Als ik op zondagavond terug moest naar het internaat, vond ik dat verschrikkelijk. Dan zat ik al met een brok in m’n keel in de kerk ’s avonds. Dat wilde ik mijn kinderen niet aandoen. Zij gingen daarom pas op maandagmorgen terug. ’s Morgens afscheid nemen vond ik makkelijker dan ’s avonds. Elkaar bellen ging vroeger ook niet zo makkelijk, maar met onze kinderen belde ik bijna elke dag wel even. Zelf vond ik dat het leven op het internaat leuker werd naarmate je ouder werd.” Nagenietend: “Van mijn twaalfde tot mijn zestiende hebben we veel lol gehad. We waren met twintig kinderen van dezelfde leeftijd. We hebben van alles uitgehaald. ’s Nachts naar elkaar toesluipen, bijvoorbeeld … Ook werd er altijd van alles georganiseerd voor de kinderen.”

“Mijn man heb ik in Werkendam ontmoet. We zaten op dezelfde school en in dezelfde kerk. Hij was schipper vanaf zijn vijftiende. Toen we trouwden, woonde ik aan de wal en hij voer bij een baas, maar kwam wel elk weekend thuis. Hij zei altijd: ‘Onze kinderen gaan niet naar een internaat’. We kregen onze eerste twee kinderen kort na elkaar en ik ging sukkelen met m’n (psychische) gezondheid. Toen een matroos wegging, ben ik met de kinderen gaan meevaren op een zandschip. Bas was drie en Kim anderhalf, dus zij konden nog tot hun zesde jaar mee. Ik gaf ze zelf kleuterles aan boord. We hadden een heel leuke tijd, maar vroegen ons af hoe het straks zou moeten. Terug naar de wal? Wat moest ik? Toen kozen we toch voor het internaat. Alleen aan wal zag ik niet zitten.”

“We verkochten het huis en hebben een schip aangeschaft waarop we gingen wonen. Een jaar of achttien voeren we samen. Omdat onze dochter Germaine het in tegenstelling tot de twee oudsten niet naar haar zin had op het internaat, bekeken we de mogelijkheid om aan wal te gaan. Door de crisis van 2008 was dat lang onmogelijk. De jongste, Lisa, heeft nog één jaar op het internaat gezeten. Die had het daar zo naar haar zin, dat ze nu nog weleens zegt: ‘Als u weer mee wilt gaan varen, dan mag dat gerust hoor!’ Nee, ze hebben het er zéker niet slecht gehad. Kinderen worden op deze manier vroeg zelfstandig. Ze moeten al op jonge leeftijd veel zelf regelen. Dat vind ik een positieve kant van het internaatsleven. Als ik zie wat ik nu allemaal bij hen uit handen neem – dat deden ze op internaat allemaal zelf.”

“Door een samenloop van omstandigheden was ik genoodzaakt om aan wal te gaan. Van de weekenden aan boord maakten we altijd een feestje: we deden met elkaar gezellige dingen op zaterdag. Dat werd aan wal toch minder, ieder gaat zijn eigen gang. Toch werd van lieverlee ‘De Thuishaven’ ook thuis. We zijn de laatste jaren liever thuis dan aan boord.”

Gemeenteleven
“Omdat we elk weekend thuis zijn, is lidmaatschap van verenigingen geen probleem. Zelf probeerde ik als ik een week aan wal was de vrouwenvereniging te bezoeken. Biddag en dankdag waren we ook in de kerk, al lukte het Jan niet altijd: dan had hij een paar sluizen tegen of verliep het laden of lossen anders dan gepland. We horen er helemaal bij in de gemeente, want we zijn wel altijd in de kerk. Als we vroeger aan boord waren, gingen we naar de kerk waar we lagen: verantwoord ‘shoppen’. Kerkmuren bestaan dan niet. Ook in deze tijd komen we nog regelmatig in het kerkgebouw. Officieel zijn we afgeschaald naar dertig bezoekers, terwijl er 400-500 mensen in het kerkgebouw kunnen. Thuis meeluisteren is voor ons niks bijzonders: dat deden we aan boord ook al. Dat intense gemis voelden wij in begin van de coronacrisis niet zo, maar inmiddels wel.”

Varende ouders
“Voor mij is het altijd heel ‘normaal’ geweest dat je als schipperskind naar het internaat ging. Je was in Werkendam geen eenling. Er waren meer kinderen die in hetzelfde schuitje zaten. En je wist: als je met een schipper trouwde, gaan je kinderen naar het internaat. Maar is het eigenlijk wel zo normaal? Door een preek, waarin gezegd werd dat een moeder in het gezin hoort en waarin in dat verband ook het internaat werd genoemd, ben ik daarover gaan nadenken. Eerst was ik het er helemaal niet mee eens en voelde ik me aangevallen. Het kon toch niet anders? Later ga je nadenken: heeft God ons kinderen gegeven om ze vervolgens door een ander op te laten voeden? Hoe goed dat ook gedaan werd, het beste is toch om als gezin samen op te trekken en op te groeien bij je eigen ouders. Internaten zijn vroeger uit nood geboren. Schippers hadden vooral familiebedrijven. Als man en vrouw voer je met de kinderen aan boord. Doordat de leerplicht kwam, moesten de kinderen echter naar school en financieel was het dan niet altijd mogelijk om de moeders naar de wal te laten gaan en vader met een matroos verder te laten varen. Nu zie je wel dat steeds meer vrouwen aan wal gaan voor de kinderen. Als ik het over kon doen? Ik weet het niet. Vaak denk ik dat ik het anders zou doen, maar het is zoals het gegaan is. In de Heidelbergse Catechismus gaat het in Zondag 10 over Gods voorzienigheid. Er gebeurt niets zonder de wil van onze hemelse Vader. Dan mag ik ook zeggen dat Hij ons in al die jaren gedragen, verdragen en gespaard heeft. Hij heeft ons bijgestaan in vreugde en verdriet, in moeilijke omstandigheden. Hij leidt ons op al onze wegen.”

 

Weergaven: 35