Skip to main content

‘Het afgelopen jaar word ik steeds meer en steeds vaker overvallen door twijfels aan mijn geloof, tot op het punt dat ik echt bang ben mijn geloof, en dus het fundament onder zo ongeveer alles in mijn leven, kwijt te raken. Ik heb meerdere boeken gelezen die allerlei argumenten voor en tegen geloof geven, maar merk dat ik hierdoor alleen maar meer in de knoop raak wat mijn verstand betreft. Het is gewoon een cirkel geworden waar ik niet uit kan komen, ik ben er nu echt elke dag mee bezig en kom er maar niet uit. Ik had altijd ergens nog de diepe overtuiging dat God er was, maar dit besef wordt steeds vager.’ Een mail zoals ze vaker bij predikanten binnenkomen.

Twijfel is er in verschillende soorten. Ik kom nogal wat twijfelaars tegen op studiekringen van plaatselijke studentenverenigingen, een zogeheten Twijfelkring van onze gemeente of catechisatie. Er zijn rationele twijfels over de waarheid van de christelijke dogma´s (klopt de leer van de Drie-eenheid wel?), maar ook existentiële vragen over de werkelijkheid van het christelijk geloof (is God werkelijk goed?) en er zijn meer bevindelijke vragen (ben ik een kind van God?).

Twijfel er maar op los
Twijfelen is in bijna alle gevallen spannend. Velen zijn bang dat ze hun geloof of hun houvast kwijtraken als ze hun vragen over God, geloof en kerk toelaten. Als de leer van de kerk niet houdbaar blijkt, moet je daar consequenties uit trekken. Als God anders is dan je altijd meende, gaat een heel leven aan ervaringen en overtuigingen misschien te gronde.
Ik ben eigenlijk niet zo bang voor twijfel. En dan doet het er even niet zoveel toe over welk soort twijfel het gaat. Dr. A. Vos hield zijn studenten voor: ‘De waarheid hoef je niet te verdedigen, die moet je ontdekken’. De Heere God en de leer van de kerk zijn wel bestand tegen een beetje en ook tegen heel veel twijfel. Als iets waar is, dan kan het ook tegen de vragen die je eraan stelt. Houdt het het niet, dan is wat je dacht dat waar was, dat misschien wel helemaal niet. Vraag dus maar, discussieer maar, beproef en toets alles.

Schijnzekerheid
Die houding verschilt van twee andere manieren van omgaan met vragen en twijfels. Allereerst is er een reactie op de angst voor twijfel die een antwoord klaar heeft. Ik meen dat bijvoorbeeld te signaleren op Reformatorische en Gereformeerde scholen. Meer dan vroeger worden jongeren voorbereid op het leven in een seculiere maatschappij. Dat lijkt me een positieve ontwikkeling. Tegelijk bestaat die vorming er nogal eens uit dat leerlingen wordt geleerd rationele argumenten te geven voor het bestaan van God, de opstanding of het creationisme. Die argumenten zijn er, en het is goed om ze jongeren mee te geven. Maar je geeft jongeren ook het idee dat wij de werkelijkheid kennen en dat het alleen zaak is dat we die duidelijk uitleggen. Twijfel is nergens voor nodig, zo lijkt het dan. Dan leef je in een wereld die we ook zonder hartelijke kennis aan Christus wel kunnen begrijpen en tegen seculiere argumenten kunnen beschermen. Maar is het niet juist gereformeerd om te geloven dat vragen die je hebt alleen maar beantwoord kunnen worden in de omgang met de Heere God? Alle vragen, niet alleen de vraag of je wel een kind van God bent.  Ook vragen over Gods goedheid, en over onze plek in de schepping. En dat dat dan ook echte vragen, twijfels en worstelingen zijn. Is dat ook niet de bevindelijke omgang met de Heere God waar we in onze kerken uit hebben willen leven?

‘Zoek maar, vraag maar, naar de werkelijkheid waarvoor je de ogen geopend zijn’

Je aangesproken weten
Anderzijds is er een twijfelen dat eigenlijk helemaal geen antwoorden wil vinden. In de cultuur die wij inademen heeft twijfel het eerste en het laatste woord. In dat verband wordt nog weleens de titel van een dichtbundel van Rutger Kopland geciteerd: ‘Wie wat vindt heeft niet goed gezocht’. Je mag dus eigenlijk nooit ergens iets met stelligheid over beweren. De wereld heeft geen zin, dat is het enige dat we zeker weten en wee je gebeente als je antwoorden vindt die zin geven aan ons bestaan.
Maar het twijfelen dat ik bedoel en dat louterend kan werken, is gericht op de Heere God, is in gesprek zijn met Hem. Ze wordt verwoord in het adagium credo ut intelligam: ik geloof opdat ik begrijp. Dat is het adagium van de Middeleeuwse en de Gereformeerde scholastiek, de methode van theologiseren van het ontstaan va de Kathedraalscholen tot aan de Verlichting.
Met dat adagium wil gezegd zijn dat geloof ontstaat in de ontmoeting met de opgestane Heere Jezus, die in het evangelie aan de wereld wordt verkondigd. In die ontmoeting gaat een wereld voor ons open. En vanuit die ontmoeting, aangevuurd door de ontdekking van de genade, willen we alle delen van de werkelijkheid, van Zijn leven met ons verkennen. Zoek maar, vraag maar, naar de werkelijkheid waarvoor je de ogen geopend zijn. Niet eindeloos zoeken zonder iets te willen vinden dus. Maar gevonden zijn door de Zaligmaker en zijn wezen en daden onderzoeken. Tegenover het adagium van Kopland plaatst Willem Jan Otten een ander adagium: ‘Blijf zoeken naar wat je aangetroffen hebt’.

Een plek voor onze voet
Ondertussen leren deze twee reacties me wel iets. Ze vertrouwen zich niet toe aan een Ander maar zoeken in zichzelf een weg uit de angst. Blijkbaar ligt geloven en je toevertrouwen aan de Heere Jezus voor velen niet voor de hand. Dat heeft er ook mee te maken dat wij niet meer in de Middeleeuwen leven. Wij hebben veel tussen God en ons in geplaatst waardoor schepping en geschiedenis niet meer als vanzelf over God spreken. Hoe vinden wij in onze onzekere wereld een plek voor onze voet (Genesis 8,9)? Hoe leren we met vertrouwen te twijfelen?
Dr. H.W. de Knijff vraagt in een artikel (Het ‘coram Deo’ als conditie van het menselijk bestaan) aandacht voor de ark van Noach. Dat is, zo zegt hij, toch wel een heel vreemde plek: een heel kwetsbare plek. Alles kolkt om de ark heen en er is nergens houvast. Dat is misschien wel onze situatie. We kunnen vragen en vragen en krijgen we wel antwoord?
Maar in die ark zijn Noach en de zijnen veilig. Het is ‘een tegen alle waarschijnlijkheid ingaand bouwsel tot redding uit de alom aanwezige bedreiging.’ Waar vinden wij dan zo’n ark? De Knijff wijst op de rechtvaardiging door het geloof, het ‘reformatorisch antwoord op de oprukkende moderniteit’. ‘God roept ons in het leven en schenkt ons tijd. Hij gaat met ons mee en geeft ons zijn belofte.’
Zoals Noach in de ark behouden werd en zoals de duif, die uit de ark werd gestuurd in een bedreigde wereld, een tak vond om op te rusten, zo mogen ook wij rusten in het evangelie dat ons wordt toegezegd. Dat is een rust van soms en even, een rust die we niet kunnen definiëren en vastleggen, maar het is wél rust en een plek van behoud. Van daaruit kunnen we ons leven in vertrouwen leven – inclusief al ons vragen, twijfelen en zoeken.

Weergaven: 7