Skip to main content

De Bijbel wordt in verschillende culturen gelezen, en dat levert soms aardige gezichtspunten op. In dit artikel willen we Mattheüs 22 lezen door de bril van Bosjesmensen in Botswana. Daarin komen taalkundige, maar ook sociale aspecten aan de orde. Het gaat in Mattheüs 22 over een koning die een feest organiseert voor zijn zoon: hij gaat trouwen, dus wordt er feest gevierd!

Een Bosjesman zal hiervan in 2024 niet opkijken: er wordt wel vaker een feest georganiseerd. Zeker als het gaat om een rijk iemand, dan kan diens zoon gaan trouwen en is er genoeg geld voor een groot feest. Voor de gemiddelde Bosjesman is een groot trouwfeest niet weggelegd: dat kost veel te veel geld.

Koninkrijk
Wat Jezus bedoelt met ‘het koninkrijk van de hemel’ zal niet meteen duidelijk zijn. Het heeft mezelf trouwens ook jaren gekost om een idee te krijgen van wat dat inhoudt. Het heeft blijkbaar te maken met het feit dat God Koning is. Maar er is in de Naro-taal zelfs geen woord voor ‘koninkrijk’. Het woord dat in de vertaling gebruikt wordt, heeft te maken met het woord voor chief, dus het heeft iets te maken met leiderschap: van een chief, de leider van een dorp of van een groter gebied, of misschien een ‘koning’, wat dat dan ook mag betekenen.

Binnen of buiten?
Als er een trouwerij is, gebeurt dat in de Naro-cultuur meestal buiten. Maar op een gegeven moment maakt de gelijkenis wel duidelijk dat het feest in Mattheüs 22 zich afspeelt in een gebouw: het woord nquu betekent dan wel ‘hut’, maar kan ook gebruikt worden voor een groter gebouw. En Bosjesmensen hebben inmiddels al kennis gemaakt met zulke plekken waar een paar honderd mensen kunnen samenkomen.
Andere gedachten die een Bosjesman bij een huwelijk zal hebben, zijn de koeien die de familie van de bruidegom voor de vrouw zal betalen (een Tswana-gewoonte die inmiddels is overgenomen); de muziek en dans die een belangrijke rol spelen; en de mooie kleren die gedragen worden. Dat laatste past in ieder geval goed bij het laatste gedeelte van de gelijkenis, waar iemand weggestuurd wordt omdat hij niet de juiste kleren aan heeft. Maar die persoon heeft het blijkbaar wel bont gemaakt, want zo nauw kijkt men bij de Bosjesmensen niet.

‘De koning is inclusiever danwij vaak zijn. We mogen wel wat grenzen verleggen’

Onbegrijpelijk
Wat de Naro-mensen absoluut niet zullen begrijpen, is de mishandeling en zelfs het gedood worden van de boodschappers: hoe mensen zo dwaas en wreed kunnen zijn is onbegrijpelijk. Maar goed, uiteindelijk bedoelt Jezus dat ook aan te geven: het is onverteerbaar dat mensen zo optreden tegen boodschappers die mensen komen uitnodigen om naar een feest te komen! Dus dat Bosjesmensen dit ook niet begrijpen, is juist heel goed voor het verstaan van de gelijkenis.
Ook de gedachte dat iemand niet naar een feest zou gaan is onbegrijpelijk. Bij de San-mensen gaat iedereen gewoon naar het feest. Als er een dier geslacht is en er is vlees, is iedereen van de partij. Ook dit past goed in het verband.
Bosjesmensen zullen wel hun wenkbrauwen fronsen als ze lezen over soldaten die de verblijfplaats van de weigeraars in brand steken. Ten eerste hebben ze geen soldaten in hun cultuur. Dat woord was dan ook lastig te vertalen, en is weergegeven met ‘vechters’ – hopelijk communiceert het genoeg van wat een ‘soldaat’ (soms) doet. Duidelijk is wel dat ze de moordenaars doden, en hun ‘grote verblijfplaatsen’ (steden) verbranden.
Een andere vraag die bij de Bosjesmensen kan opkomen, is waar de dienstknechten naar toegestuurd worden om mensen te gaan roepen. Het Grieks (‘uitgangswegen van de wegen’?) is ook niet overduidelijk. En wie de Nederlandse vertalingen vergelijkt, zal ook allerlei mogelijkheden zien: ‘kruispunten van de (land)wegen’, ‘toegangswegen van de stad’, ‘drukste wegen’. Een vertaling als ‘kruispunten’ kan voor de Nederlandse cultuur prima werken, maar voor de Naro-situatie blijft het lastig om een ‘kruising’ te maken tussen wat het Grieks waarschijnlijk aangeeft en iets wat dicht bij de Naro-beleving kan komen (er zijn nauwelijks straten, laat staan kruispunten). Wat duidelijk moet zijn is dat de dienstknechten op allerlei plekken – en vooral daar waar de meeste mensen te vinden zijn – moeten gaan zoeken naar mensen die bij het feest kunnen komen.

Inclusief en exclusief
Bij de mensen die mogen komen gaat het om ‘slechten en goeden’. De koning deinst er niet voor terug om de armsten van de maatschappij, het uitschot, voor het feest van zijn zoon uit te nodigen. Hij is inclusiever dan wij vaak zijn. We mogen wel wat grenzen verleggen.
Maar deze inclusiviteit betekent niet dat de koning alles accepteert, en dat mensen niet hoeven te veranderen. Zoals iemand gezegd heeft: ‘God houdt van ons zoals we zijn, maar Hij houdt ook zoveel van ons dat Hij ons niet wil laten zoals we zijn.’ Als de koning komt bij degene die niet de juiste kleren aan heeft, dan stelt hij de vraag: ‘Mijn vriend, je hebt geen huwelijksfeestkleren, hoe ben je hier binnengekomen?’ Deze vraag kan begrepen worden als een echte vraag. (‘Op welke manier ben je hier binnengekomen?’ – Blijkbaar moest je langs een checkpoint? Het is mogelijk dat het gewoonte was in die tijd om feestkleren te krijgen, en dan is de vraag natuurlijk des te prangender.) Maar gezien de uitzetting is het waarschijnlijker dat het een berisping was.
In Afrika wordt er vaak meer geld uitgegeven voor de kleren van een trouwfeest dan voor het feest zelf. Dus deze vraag zal hier heel goed begrepen worden. De uitnodiging mag dan zeer ruim zijn, dit betekent niet dat een gast maar kan doen wat hij wil. In gedrag en kleding zal de gast zich conformeren aan de verlangens van de gastheer. In een vorige gelijkenis was het belangrijk dat er ‘vrucht’ zou komen. Als we Gods genade ontvangen, zullen we Zijn Zoon toch zo veel mogelijk willen eren met alles wat we doen.

Feestkleren
Er zullen niet veel Naro-mensen zijn die zich afvragen wat voor soort feestkleed iemand aan moet hebben. Dat is immers duidelijk: mooie kleren, die passen bij de gelegenheid. En ze zullen zich al helemaal niet afvragen wat dit betekent voor een feest in Gods Koninkrijk: of je zelf iets mee moet komen brengen, of dat je iets moet ontvangen. Het is ook de vraag of veel hedendaagse lezers zo ver zullen denken. In sommige commentaren komt de vraag naar rechtvaardiging en heiliging niet eens aan de orde. Maar in het licht van andere Bijbelgedeelten moet daar toch echt wel wat over gezegd worden.
In de ontvangstgeschiedenis van deze gelijkenis is hier ook wel over nagedacht. En niet onterecht. Elders in de Bijbel (Openb. 3: 5; 7: 14) wordt verwezen naar de kleren die iemand aan moet hebben, of dat die gewassen moeten zijn. In Zacharia 3 wordt een relatie gelegd tussen (nieuwe) kleren en gerechtigheid. Het is dus niet vreemd dat de kleren van de man in verband gebracht worden met rechtvaardiging en/of heiliging: om bij het feest van Jezus toegelaten te kunnen worden, hebben we Zijn gerechtigheid nodig. Met eigen kleren en zeker met vuile of onooglijke kleren passen we niet op het feest van Gods Koninkrijk. Of het uiteindelijk gaat om rechtvaardiging of heiliging is daarbij niet de grootste vraag: het zijn twee kanten van dezelfde medaille, gaven die beide in Christus aan ons gegeven worden.

‘Het evangelie is blijkbaar niet alleen inclusief, maar ook exclusief ’

Eeuwig wel of eeuwig wee
Wie deze gaven niet denkt nodig te hebben en met zijn eigen gerechtigheid bij de Heere komt, geeft Hem een klap in Zijn gezicht en zal de vreselijke gevolgen daarvan moeten dragen: de dienstknechten krijgen opdracht om de man te verwijderen. Hij wordt trouwens ook nog eens gebonden aan handen en voeten en gegooid in de buitenste duisternis, waar gejammer is en tandengeknars. Uit vers 13 kan onze Bosjesman de conclusie trekken dat het inmiddels nu avond was geworden: er was buiten immers duisternis. Maar uit wat er gebeurt met de man blijkt ook dat er veel meer aan de hand is dan alleen maar een beeld. De Bosjesman, en ook een Nederlander, zal zich afvragen waarom de man niet gewoon verwijderd wordt uit de feestzaal. Maar het wordt zo langzamerhand duidelijk dat het gaat om realiteiten die ons voorstellingsvermogen ver overtreffen. Het gaat veel verder dan een (bijzondere) bruiloft: het gaat om het ‘koninkrijk der hemelen’, om eeuwig wel, maar ook eeuwig wee. Dus het is zaak om goed naar deze, en andere gelijkenissen, te luisteren, en te ontdekken wat er nodig is om in het koninkrijk te delen.

Gods uitnodiging
Jezus sprak deze gelijkenis tot de geestelijke leiders van het volk. Israël vandaag, en ook het Israël in de tijd van Jezus, kan en kon zich niet automatisch als volk van God beschouwen, met toegang tot Zijn eeuwig koninkrijk. We kunnen honderd keer tot het verbond behoren, maar als we Gods uitnodiging veronachtzamen, dan hebben we geen deel in Gods koninkrijk.
Het evangelie is blijkbaar niet alleen inclusief (iedereen is welkom), maar ook exclusief (1. we moeten wel komen tot Jezus; 2. als we zonden koesteren en aan de hand blijven houden, is er voor ons geen plaats in het koninkrijk van God).
Velen zijn geroepen (zijn deel van het verbond), maar weinigen zijn uitverkoren. Verkiezing blijkt uit het gaan van de weg die de Heere wijst: komen tot de Zoon van de Koning, en het gehoorzamen van Zijn aanwijzingen, inclusief het aannemen van Zijn rechtvaardiging en heiliging in Christus.

Enthousiasme
Door de hele gelijkenis heen merken we het enthousiasme van de koning voor het huwelijk van zijn zoon: hij zet alles op alles om er een mooi feest van te maken, met zo veel mogelijk mensen – en dat alles ook goed zal verlopen, tot de kleren van de feestgangers toe. De Heere heeft een sterk verlangen om ons bij Zijn feestmaal te hebben!
Zo opent de gelijkenis ook enorme perspectieven: misschien wijzen degenen die verondersteld waren Gods volk te zijn Hem af, maar er is genoeg ruimte bij Hem, zelfs voor christelijk-gereformeerden en voor Bosjesmensen: de koning stuurt Zijn dienstknechten uit, overal waar mensen (‘slechten en goeden’!) te vinden zijn. Ze zijn welkom – zolang ze maar komen. En je moet er blijkbaar niet eerst ‘goed’ genoeg voor zijn – het is heel goed mogelijk dat de armen die komen inderdaad feestkleding ontvangen.

Laatste beroep: kom toch!
Met deze gelijkenis verklaart Jezus hoe vreselijk de Farizeeërs en het volk gehandeld hebben – maar Hij doet tegelijkertijd ook nog een laatste beroep op hen om de uitnodiging van de Koning niet naast zich neer te leggen, maar deel uit te maken van het feest – door zich over te geven aan de Zoon.
En wij? De gelijkenis maakt wel duidelijk dat we voorzichtig dienen te zijn. De mensen buiten de kerk, buiten het verbond, buiten Israël, buiten Europa, in Afrika, de armen en degenen die wij buiten denken te moeten sluiten, zij zullen ons nog voorgaan in het koninkrijk. Kom tot Jezus, en doe het feestkleed van de Zoon aan. Er is nog plaats. Het is dwaas om het aanbod af te slaan: de heerlijkste dingen zijn klaargemaakt!

Hessel Visser is uitgezonden vanuit de CGK Urk (Maranatha). Hij heeft 25 jaar gewerkt aan het op schrift stellen van de Naro-taal en lees- en schrijfonderwijs, maar vooral het vertalen van de Bijbel. Hij is sinds 2001 ook consulent.

Weergaven: 46