Skip to main content

Moeten we toch levenslang in onzekerheid verkeren over onze eeuwige bestemming?! Ja, als het delen in het heil van ons af zou hangen. Néé, als het alléén van God afhankelijk is. Juist dát wonder schittert in een diamant met zeven vlakken: vast en zeker behouden.

De een na de ander verlaat de kerk, zo vertellen de statistieken ons. Het zijn echter geen kille berekeningen die ons pijn doen. Het gaat immers meer dan eens over hen die ons lief zijn, die jarenlang met ons zijn opgetrokken, totdat ze … afvallig zijn geworden? Waar het in dit artikel over gaat, is de vraag of wij zelf er zeker van kunnen zijn dat wij de Heere nooit zullen verlaten. Is het gegarandeerd dat ik over zeg maar tien jaar nog steeds mijn plaats inneem in de gemeente van God? Dat ik Hem nog liefheb?
Laat ik meteen maar met de deur in huis vallen. In mijzelf is er geen enkele, maar dan ook geen enkele garantie of zekerheid te vinden. Ik kan vandaag nog zo overtuigd zijn: ‘Heere, al zullen ze allen U verlaten, ik niet’! Maar we weten dat juist die zelfoverschatting zo fataal is. ‘Wie meent staande te blijven …’
Zal ik de eindstreep halen, zal ik straks nog mee kunnen zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, en het geloof behouden …’?! Ja, dat kan. Maar dan wijzen onze Dordtse Leerregels niet op iets van onszelf of in onszelf, maar worden we geworpen op onze God die rijk is in barmhartigheid. Dit is mijn enige troost in leven en sterven. Dat is niet alleen de openingsvraag van onze Heidelbergse Catechismus. Ook de Leerregels van Dordt bieden werkelijk houvast op basis van de woorden van God.

‘Afvallen van het geloof is terdege een mogelijkheid’

Afval? Vast en zeker!
Afvallen van het geloof is het gaan van een weg. Bijna nooit als een donderslag bij heldere hemel, maar meer als dreigende donkere wolken die zich steeds meer samenpakken totdat uiteindelijk het moment komt waarop de bliksem z’n doel treft. De wég naar deze afval van het geloof wordt getekend in het achteropraken in de genade (‘verachtering in de genade’). De brief aan de Hebreeën waarschuwt daar indringend voor. Dat ‘achteropraken’ kun je voor je ogen zien gebeuren als je denkt aan de wedloop in het stadion (Hebr. 12: 1). Het komt aan op volharding, op het uithoudingsvermogen, op het volhouden tot je de finish over bent. ‘Zie erop toe dat niemand achteropraakt in de genade van God …’ (Hebr. 12: 15). Eerder al is gewezen op het niet binnengaan, terwijl de belofte van in Zijn rust in te gaan van kracht is: ‘Laten we er beducht voor zijn dat iemand van u ooit schijnt achter te blijven …’ (Hebr. 4: 1). Een waarschuwing dat ongeloof de oorzaak is van het vóór de grens van het Beloofde Land achter te blijven, om te komen in de woestijn.
Het meest indringend is het gedeelte Hebreeën 6: 4-6: ‘Want het is onmogelijk om hen die eens verlicht zijn geweest, die de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoot zijn geworden van de Heilige Geest, en die het goede Woord van God geproefd hebben en de krachten van de toekomende wereld, en die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen …’ Dit is een alarmsignaal. Er komt een moment dat we een punt passeren waarna er geen weg terug meer is! En dat terwijl iemand zoveel ontvangen heeft en van Gods genade ‘geproefd’ heeft en deel heeft aan de Geest. Nu kun je proberen aan de klem te ontkomen door te zeggen dat dit toch over ‘tijdgelovigen’ gaat als conclusie achteraf. Niet zelden gebeurt dit met een beroep op ‘want er is geen afval der heiligen’. Toch verstaan we dan de indringende boodschap niet. Het gaat tot de grens van de onmogelijke mogelijkheid! Bovendien biedt die redenering over een tijdgelovige geen enkel houvast, want wie zal zeggen of ik zelf geen tijdgelovige ben? De tijd zal het leren …
Afvallen van het geloof is terdege een mogelijkheid, zo belijden we in het artikel dat hierboven staat. Sterker nog, het zal vast en zeker werkelijkheid worden. Ik houd het niet vol en ik zal toch nog achterblijven en nog voor de finish afhaken. Zó staat het ervoor als het van mij af zou hangen. Wat onszelf betreft zouden we compleet van het geloof en de genade afvallen en in die val voor eeuwig blijven. ‘Hetgeen, voor zover het van hen zou afhangen, niet alleen gemakkelijk kan, maar ook ongetwijfeld zal gebeuren.’ Onze afval is dus wat onszelf betreft gegarandeerd.
Leiden deze woorden dan niet tot grote onzekerheid en onveiligheid? Inderdaad, voor wie zich afhankelijk maakt van zijn eigen (on)geloof. Wie geen been heeft om op te staan, mag zich echter werpen op God. De machtige woorden van de wending in dit artikel: ‘Maar wat God betreft …’! Dat is het geweldige contrast midden in dit artikel. Daar gaat het Evangelie open. Genade is radicaal en totaal, allesoverwinnend en allesomvattend.

'Probleem is dat afval van binnenuit begint’

Voordat we dat bevrijdende nieuws, deze vaste troost, nader gaan bekijken, toch nog eerst de ernst van de ‘onmogelijke mogelijkheid’. Afval is niet iets wat uit de lucht komt vallen, maar wordt voorafgegaan door een sluipend proces van geleidelijkheid. In de brief aan de Hebreeën gaat het over luie oren, trage handen en slappe knieën. Dat is het gevolg van innerlijke uitholling die versterkt wordt door moeiten vanuit het maatschappelijke leven. Het liegt er niet om: beroving van hun bezittingen, het maatschappelijk isolement en nog veel meer ellende. Probleem is dat afval van binnenuit begint, waardoor de tegendruk als het ware wegvalt en we gevormd worden door de geest van de eeuw.
Van wezenlijk belang is hoe we het Woord van God waarderen. Ja, dat heeft met onze kerkgang te maken. Meer nog misschien zelfs met kwijnend bestaan van een meditatief leven, de onderwaardering van de schatten van het Woord van God. Juist zó wil God werken: ‘Zoals het nu God behaagd heeft Zijn werk van de genade door de prediking van het Evangelie in ons te beginnen, zo bewaart, onderhoudt en volbrengt Hij het ook door het horen, lezen en overdenken ervan en ook door vermaningen, dreigingen, beloften en het gebruik van de heilige sacramenten’ (DL 5, art. 14).

Zevenvoudig tegenwicht
Het artikel gaat zingen over de ‘genadige barmhartigheid van God’ als het geheim van de volharding en het onmogelijke van verloren gaan. Er is, God zij dank, een Naam door welke wij moeten zalig worden (Hand. 4: 12). Het zou wat ons betreft inderdaad vanzelfsprekend misgaan. Maar wat God aangaat? Wat Hem betreft kán het niet meer misgaan! ‘Niemand zal ze uit Mijn hand rukken’, zegt Jezus (Joh. 10: 28).

Vastheid
Een zevenvoudige verankering van deze troost, dit tegenwicht, wordt bezongen in dit geloofsartikel. ‘Wat God betreft kan dit in het geheel niet gebeuren.’ Waarom niet? In de eerste plaats kan zijn raad niet veranderen. Zijn raad zal bestaan. Hij volvoert zijn plan. Verkiezing is de vaste grond van het behoud, omdat het een verkiezing in Christus is en uit pure genade. In de tweede plaats kan zijn belofte niet verbroken worden. Op talloze plaatsen in de Schriften wordt de betrouwbaarheid en de vastheid van het spreken van de belovende God benadrukt. Het is juist geen ramp dat we Gods weldaden niet ‘op zak’ hebben, maar in de belofte waar het geloof zich aan hecht en zo deelt in het heil. In de derde plaats wordt de roeping naar zijn voornemen genoemd. Daarin hoort u de woorden van de orde van het heil uit Romeinen 8: ‘En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt’ (Rom. 8: 30). Hij zal nooit één woord terugnemen, nooit één woord herroepen. Vast en zeker zal Hij het goede werk dat Hij begint, voltooien.

Voorbede
Het vast en zeker van de volharding is verankerd in de trouw van de verkiezende, belovende en roepende God. Maar de christelijke troost is altijd wezenlijk in drievoud. De drie-enige God staat garant voor de volharding van allen die door het geloof met Christus verbonden zijn. Nadat we de eerste drie vlakken van de diamant hebben zien schitteren, krijgen we nog drie vlakken te zien waarop de zekerheid van de volharding uitgeschreven staat in woorden die iets zeggen over het werk van Christus. Drie dingen kunnen niet en nooit ‘krachteloos gemaakt’ worden: de verdienste, de voorbede en bewaring van Christus.
Wat betekent het dat de verdienste van Christus niet krachteloos gemaakt kan worden? De verdienste van Christus is alles wat Hij verworven heeft door het offer van zijn smetteloze leven: volmaakte gerechtigheid en heiligheid. Stel je voor dat het van ons af zou hangen of we zouden blijven geloven. Dan zouden er eerst mensen zijn die gelovig gebruikmaken van het offer van Christus en vervolgens het toch als de verzoenende kracht van dit offer ongedaan maken door afval van het geloof. Dat zou krenkend zijn voor Christus, maar het zou ook lijken of wij al of niet kracht toekennen aan zijn offer en dat de effectiviteit van Jezus’ offer afhankelijk is van ons geloof.
Vast en zeker houden al Gods kinderen het vol. Het geheim? Christus’ voorbede: ‘Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt’ (Luk. 22: 32). We zeggen met goede redenen dat het gebed een machtig wapen is in de strijd tegen de zonde, de duivel en zijn rijk. Voor de voorbede van onze Hogepriester is dat eens te meer waar; het is de krachtigste bescherming die een mens zich maar kan indenken. ‘Daarom kan Hij volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te bidden (pleiten)’ (Hebr. 7: 25). Was dat al niet het gebed in de

‘Vast en zeker houden al Gods kinderen het vol’

nacht waarin Hij verraden werd? ‘Ik bid niet dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen bewaart voor de boze’ (Joh. 17: 15). In deze voorbede is de bewaring door Christus gegarandeerd. De goede Herder staat in voor zijn schapen en Hij zal er niet één verliezen.

Verzegeling
Het geloofsartikel uit de Dordtse Leerregels is er een met een gouden rand. We sluiten de enveloppe met dit ‘garantiebewijs van de zekerheid van de volharding’ bijna. Het is alsof de slotzin de enveloppe nog voorziet van een zegel: ‘De verzegeling met de Heilige Geest kan niet verijdeld of vernietigd worden’.  De Geest zelf wordt het zegel genoemd (Ef. 1: 13). De Geest is hun die in Christus geloven gegeven als een waarmerk en garantie dat ze Gods onvervalste eigendom zijn. Ook op deze manier wordt de vastheid van Gods verbond en woorden beleden.
Dordt in ’t kort? De lofzang (Rom. 11: 33): ‘Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.’

Weergaven: 76