Skip to main content

Hoe vrij zijn we eigenlijk? Wordt de menselijke vrijheid niet ingeperkt door de goddelijke verkiezing? Deze vraagstelling neemt haar uitgangspunt in de menselijke vrijheid. Maar is dat terecht? Liever zeg ik dat het gaat over de vraag: Hoe verhoudt zich de genadige verkiezing door God tot de menselijke verantwoordelijkheid? Dat is een thema dat in de Dordtse Leerregels aan de orde komt, onder meer in hoofdstuk II.

Allereerst wil ik uitleggen waarom het woord ‘verantwoordelijkheid’ de voorkeur verdient boven het woord ‘vrijheid’. De vrijheid die door veel politieke en maatschappelijke organisaties wordt nagestreefd en beloofd is de vrijheid als een van de idealen van de Verlichting: de mens is vrij om te doen wat hij wil, deze menselijke vrijheid is een soort mensenrecht en is vooral individualistisch gekleurd (Andreas Kinneging, De onzichtbare Maat). De Bijbel kent dit type denken niet, want de mens is nu eenmaal geschapen om in relaties te leven, te beginnen in relatie met God zijn Schepper. De ware vrijheid van de mens is dan ook gelegen in de (herstelde) band met God. Zolang we los van God zijn – en dat zijn we van huis uit, door de zonde – zijn we niet vrij maar gebonden. Dat is een zeer Bijbels (Rom. 3) en reformatorisch inzicht (Luther tegenover Erasmus).
Verantwoordelijkheid is daarom een beter woord, omdat er het woordje ‘antwoord’ in ligt opgesloten. En antwoord kun je alleen geven wanneer je (of beter: omdat je) wordt aangesproken. En wie aangesproken wordt, is dus niet alleen op deze wereld (dat is de doodsteek aan het individualisme) en moet niet vermetel denken dat hij of zij het centrum is van het heelal. De mens is een antwoordend wezen (M.J. Verkerk), geschapen om antwoord te geven op Gods Woord. Hij wordt dus aangesproken en niet antwoorden is zonde.

‘Verantwoordelijkheid is een beter woord dan vrijheid’

Twee polen
Hoe verhouden zich nu Gods eeuwige verkiezende liefde en de verantwoordelijkheid van de mens? Om te beginnen kunnen we beide zaken zien als twee polen waartussen een spanningsboog bestaat. Er zijn dan meteen twee valkuilen die we in de praktijk ook wel kunnen herkennen: namelijk dat of aan de ene kant de verkiezing zo wordt benadrukt dat er van de menselijke verantwoordelijkheid niets overblijft; of dat de menselijke verantwoordelijkheid zo wordt uitvergroot dat de verkiezing praktisch wordt geloochend. In beide gevallen is de spanning die er tussen beide polen bestaat, opgeheven en heeft men geen recht gedaan noch aan de ene, noch aan de andere pool van deze spanningsboog.
Aan de ene kant van het spectrum zien we dat niet allen die zich gereformeerd noemen en zich beroepen op de Dordtse Leerregels er voorbeeldige meesters in zijn om genuanceerd en gebalanceerd te (s)preken over de verkiezing. De vreugde en de verwondering over de verkiezende God Die mij opzoekt en aanspreekt is versteend tot een verkiezingssysteem dat moet kloppen. Het is een logische constructie geworden, en dan valt snel het woordje ‘dus’. Het grenst aan het determinisme en misschien druk ik mij nog te voorzichtig uit. Het maakt mij moedeloos en hopeloos, vleuggellam en doet mij slechts lijdelijk afwachten, want God moet het immers doen?

‘Twee polen waartussen een spanningsboog bestaat’

Aan de andere kant van het spectrum zien we de verantwoordelijkheid van de mens zo benadrukt worden dat het grenst aan het Arminianisme en misschien druk ik mij alweer te voorzichtig uit. De verlossing en zaligheid begint bij de mens die voor God kiest, Jezus toelaat in zijn leven en de genade helpt mij erbij. De mens moet het immers doen?
Laten we beginnen met erbij stil te staan dat God de mens die Hem de rug heeft toegekeerd niet de rug toekeert en hem gewoon achterlaat buiten het paradijs, in de godsverlating. De mens doet alsof daar leven mogelijk is. Maar het ware leven – leven met God, in Gods licht en liefde, in Zijn zoete gunst en zalige gemeenschap – is hij kwijt.
Dat is trouwens het eerste waar de Dordtse Leerregels op wijzen. De Dordtse Leerregels beginnen niet met te melden dat de mensen verkoren zijn, maar dat ze verloren zijn. Lees nog eens na wat staat in DL I, 1-3. En wat doet God nu? Hij spreekt de verloren mens aan, opdat hij antwoord zal geven.
Weet God dan niet dat de mens van nature onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Dat is een beetje domme vraag. Maar hoe zit dat dan, dat God toch die gevallen en onbekwame mens aanspreekt? Wat valt daarvan te verwachten? Als u naar de mens kijkt, helemaal niets. Als u naar God kijkt, alles.

Wereldwijd
De Dordtse Leerregels leggen uit dat het ongeloof de schuld van de mens is, terwijl daar waar het geloof ontstaat dit een genadegift van God is, en ten diepste voortvloeit uit de verkiezing. Zo krijgt God en God alleen de eer voor onze verlossing. Wie roemt, roeme in de Heere. Niettemin is het van belang om erop te letten dat God Zijn Zoon niet naar een selecte groep uitverkorenen heeft gestuurd, maar Hem naar deze van God afgevallen wereld heeft gestuurd. Op deze wijze leggen de Dordtse Leerregels (I.2) Johannes 3: 16 uit. De uitleg dat in Johannes 3: 16 de uitverkoren wereld bedoeld zou zijn is trouwens in het licht van de wijze waarop het woord ‘wereld’ in het evangelie naar Johannes voorkomt, exegetisch niet houdbaar.
Het Evangelie heeft dus een wereldwijd adres. Het laat iets zien van de ruimhartigheid en zondaarsliefde van de Afzender. Wie het breed heeft, kan het ook breed laten hangen. Wat houdt die boodschap in? Een oproep tot bekering en geloof in Jezus Christus. En de belofte dat wie in Hem gelooft, zalig zal worden. God gebruikt Zelf dit middel. En wij kunnen het ermee doen.

Prediking
De mensen moeten tot het geloof worden gebracht. Dit geloof is dus niet latent aanwezig. Het is afwezig bij de natuurlijke mens. Hij kan zichzelf het geloof niet geven: het geloof ontstaat niet door een wilsbeslissing van de mens op aandrang van een prediker. Ook de prediker kan het geloof niet geven. Het geloof is een gave van God (Ef. 2: 8). Maar deze gave wordt gegeven door middel van de prediking van het Evangelie – waarbij de Heilige Geest Zijn verborgen werk in het hart van de zondaar weet te verrichten. Maar wel: door middel van het Evangelie. Want het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10: 17). Om deze reden zegt Paulus in Romeinen 10: 8: Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken.
Matthew Henry wijst hierbij op drie kanten die aan de verbinding van Woord en geloof zijn aan te wijzen. Het ziet op: 1. Het Evangelie met zijn beloften, het woord des geloofs genoemd, omdat het ons het voorwerp des geloofs meedeelt en bespreekt; 2. Het woord dat wij geloven, omdat het ons het geloof voorschrijft, beveelt en als het grootste middel ter rechtvaardigmaking doet kennen; 3. En ook omdat het zelf het grote middel is, waardoor het geloof wordt gewerkt en onderhouden. Vooral deze laatste toelichting is hier van belang.
Het Evangelie wordt gepreekt, en er wordt opgeroepen tot geloof en bekering, en er wordt geloof gewerkt in het hart van de zondaar,

‘God neemt u als mens serieus door u aan te spreken’

waardoor hij de hem gepredikte belofte van het Evangelie omhelst en gelooft met heel zijn hart. Hoe dit geloof ontstaat? Dat blijft een geheimenis. Een verborgen werk van de Heilige Geest, ten diepste te herleiden tot de verkiezing. Maar op geen enkele manier speelt de verkiezing een rol – en zeker geen beperkende rol of belemmerende rol – in de prediking van het Evangelie. Het is de taak van de prediker om de belofte van het Evangelie te prediken, en hij dient het aan God over te laten om daar het Zijne mee te doen. Hij kan dat ook gerust aan God overlaten, want het is bij Hem in goede handen.
Daarom staat in DL II.5: De belofte van het Evangelie is voorts dat een ieder die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Deze belofte moet aan alle volken en mensen tot wie God in Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid verkondigd en voorgehouden worden, met bevel van bekering en geloof.
Meent God dat dan wel voor iedereen als niet Hij niet voornemens is iedereen te zaligen? Kort samengevat zeggen de hypercalvinisten dat een algemeen aanbod van Gods genade algemene verzoening impliceert. Het is immers niet logisch dat God iets welgemeend zou aanbieden aan hen die Hij het niet wil geven. Het aanbod van Gods genade is dus alleen voor de uitverkorenen. De fout is hier alweer dat de logica overheerst. Terecht zegt M.C. Chih-Chuan in zijn studie over Limited Atonement dat de vermeende inconsequentie een probleem voor God is en niet voor de mens. In alle eerbied zij het bedacht. Men dient hier te spreken van een paradox, die wij niet behoeven of kunnen oplossen.

Trinitarisch
Terwijl we de verkiezing als bron van alle zaligheid belijden en ons erin verblijden, danken we God tevens voor het middel dat Hij Zelf heeft aangewezen en ingesteld om de zondaar te trekken uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. ‘Want omdat, in de wijsheid van God, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking zalig te maken hen die geloven’ (1 Kor. 1: 21).
God neemt u als mens serieus door u aan te spreken. Dan dient u Hem ook serieus te nemen. Dat is uw verantwoordelijkheid. Dankzij de verkiezende liefde van God, het verzoenend bloed van de Heere Jezus en het verlichtend werk van de Heilige Geest wordt u gelokt en in staat gesteld om te antwoorden. We moeten de verkiezing niet isoleren van het verzoeningswerk van Christus en van het toepassend werk van de Heilige Geest. Het verlossingswerk is trinitarisch één geheel, in beschikking, verwerving en toepassing (W. Kremer). In Openbaring 22 staat dat de rivier van het water des levens (Heilige Geest) voortvloeit uit de (éne) troon van God (verkiezing) en van het Lam (verzoening). Verkiezing en verzoening vloeien samen en de gewaarmerkte belofte van dit Evangelie doen de dorstige ziel verzadiging van vreugde vinden voor Zijn aangezicht.
Hoe vrij zijn we eigenlijk? God laat u niet vrij om verloren te gaan! Gelukkig wie antwoord leerde geven op de liefdesstem van Christus, gehoord in de belofte van het Evangelie. Die hoort dat Zijn stem samenstemt met de eeuwige liefde van de Vader. Eenmaal aangekomen in Gods heerlijkheid is het geen vraag wie de eer moet ontvangen voor onze verlossing en zaligheid. In dat licht kunnen vandaag verkiezing en verantwoordelijkheid ieder op haar eigen plek blijven staan en zullen zij ons op het plekje brengen waar we diep verwonderd gaan buigen: Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.

DL II, 6: Maar dat velen die door het Evangelie geroepen zijn, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, komt niet door een gebrek of ongenoegzaamheid van het offer dat Christus aan het kruis gebracht heeft, maar door hun eigen schuld.

DL II, 7: Echter, zovelen als er waarachtig geloven en door de dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, die hun van eeuwigheid in Christus is gegeven. Deze genade is Hij aan niemand verschuldigd.

Weergaven: 42