Skip to main content

In deze coronapandemie krijgt juist de gemeenschap weer veel nadruk. Samen moeten we het virus ten onder krijgen. De keuze om je te laten vaccineren en de maatregelen op te volgen hebben niet alleen met eigen veiligheid te maken, maar is mede gemotiveerd door onze verantwoordelijkheid voor anderen die bijvoorbeeld meer gezondheidsrisico lopen dan wij. De nadruk op het gezamenlijke is interessant, omdat we in een individualistische tijd leven, een tijd waarin het individu en zijn of haar behoeften centraal is komen te staan.  

Vooral in het Westen ligt veel nadruk op het individu. Sinds de Verlichting wordt benadrukt dat elk mens zelf moet nadenken en zelf verantwoordelijk is voor beslissingen. De toegenomen welvaart heeft ruimte gecreëerd om zelf je levenskoers uit te stippelen. Het is in West-Europa niet vreemd als kinderen heel andere keuzes maken dan ouders, ook als het om geloof en levensbeschouwing gaat. In andere delen van de wereld wordt vaak meer vanuit de gemeenschap gedacht en blijkt het ook moeilijker om zelfstandig levenskeuzes te maken. Denk aan asielzoekers uit oosterse landen die hier christen worden en dat voor eigen familie soms geheim moeten houden.
Nadruk op het individu en minder op de gemeenschap heeft er onder andere toe geleid dat in het strafrecht de individuele verantwoordelijkheid expliciet gewaarborgd werd. Er kwam een verbod op collectieve straffen. Als iemand in een gezin een moord pleegt, zullen de andere gezinsleden daarvoor niet gestraft worden. In de praktijk is het complexer, en wordt een hele familie soms aangekeken of juist genegeerd als er een misdrijf binnen een familie heeft plaatsgehad, maar de rechter straft enkel de schuldige. Het individu is verantwoordelijk.  

Collectieve straffen
Als we met dit denkkader de Bijbel opendoen, geeft dat moeite. In de Bijbel lezen we namelijk wel van collectieve straffen. Je kunt dan zeggen dat wij in onze tijd meer individualistisch denken en dat in de tijd van de Bijbel meer collectief, meer vanuit de gemeenschap, gedacht werd. Dat is zeker waar, maar het lost de moeite niet op. Als het volk Israël het land Kanaän inneemt, moet het zeven Kanaänitische volken verdrijven, of erger: uitroeien. Deze volken worden collectief gestraft. Willekeurig is het zeker niet, het is een straf. De maat van de ongerechtigheid van deze volken is vol, als het volk de opdracht krijgt het land in te nemen. In Genesis 15: 16 krijgt Abram te horen dat het nog een tijd zal duren voordat het volk naar het beloofde land zal gaan, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is op dat moment nog niet vol. Er is dus een verband tussen schuld en straf. Maar het zijn wel complete volken die gestraft worden. Er wordt geen onderscheid gemaakt. 
Ook binnen het volk Israël geldt de nadruk op de gemeenschap. Je bent onderdeel van een familie. De zonden van de ouders kunnen ook aangerekend worden aan kinderen. Denk aan Achan die een deel van de buit van Jericho steelt en met zijn hele familie gedood wordt (Jozua 7: 16-26). Dat is voor ons moeilijk om te lezen. Wij kunnen dit niet rechtvaardigen. Je kunt zeggen dat de kinderen ook in het complot zaten, maar dat is te gemakkelijk, de Bijbelse geschiedenis geeft er geen aanleiding voor. Bovendien zijn er onder heel het volk al veel doden gevallen door het vergrijp van Achan, omdat er een ‘ban in hun midden’ was. Dat was de oorzaak van de nederlaag bij Ai (Jozua 7: 13). De zonde van één was in de ogen van de HEERE de zonde van het volk: ‘Israël heeft gezondigd’ (Jozua 7: 11). Dat maakte de zonde van Achan zo ernstig. Hij maakte het volk zondig voor God, hij verbrak het verbond. Want niemand is alleen een individu, je maakt ook deel uit van de gemeenschap. 

Persoonlijke verantwoordelijkheid
We beseffen dat de nadruk op het individu en op de eigen verantwoordelijkheid grenzen heeft. Dat blijkt al bij onze geboorte. We hebben niets te zeggen gehad over wanneer we geboren werden, in welk gezin, in welk deel van de wereld en met welke karaktereigenschappen. Toch is dat allemaal heel bepalend voor ons leven. We weten dat beslissingen van ouders grote en soms ook nadelige gevolgen hebben voor kinderen. Ook in onze individualistische tijd beseffen we dat het individu onderdeel uitmaakt van de gemeenschap. Dat helpt bij het lezen van Bijbelgedeelten die alle nadruk laten vallen op de gemeenschap, al lost het niet alle vragen op. 
In de Tien Geboden lezen we dat God de misdaad van de vaders bezoekt aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht (Ex. 20: 5). ‘Van hen die Mij haten’, staat erbij, maar dat gaat toch vooral over die vaders en niet over de kinderen. Gaat het erom dat de kinderen soms de wrange vruchten plukken van wat de ouders doen? Dan sluit deze tekst aan bij onze levenservaring, want inderdaad, kinderen kunnen last hebben van de keuze van hun ouders. Als kinderen bijvoorbeeld opgevoed worden met ontrouw en oneerlijkheid in relaties, werkt dat niet zelden door in volgende generaties. Of straft God de kinderen metterdaad, rechtstreeks, voor het vergrijp van hun ouders? Dit laatste is te sterk gezegd. De ouders worden in het gebod gewezen op hun grote verantwoordelijkheid, omdat hun keuzes doorwegen in volgende generaties, niet alleen de gevolgen van hun daden, maar ook het voorbeeld dat ze doorgeven. Het tweede gebod is een oproep aan de ouders, niet een noodlot voor de kinderen.
De profeet Ezechiël stelt later aan de orde dat je uit deze tekst in ieder geval niet mag concluderen dat je als kind of kleinkind geen eigen verantwoordelijkheid hebt en je getroffen wordt door de keuze van je (voor)ouders. Zo zeiden ze dat in de dagen van Ezechiël: ‘De vaders eten onrijpe druiven, en de tanden van de kinderen worden stomp’ (Ez. 18: 2). Maar zo is het niet, zegt Ezechiël. Hoe durf je dat te zeggen! ‘De mens die zondigt, die zal sterven’ (Ez. 18: 4). Je ouders kunnen nog zo schuldig zijn, je behoudt je eigen verantwoordelijkheid. Maak de goede keuze en je zult onder Gods zegen leven. Andersom geldt het ook: je kunt niet teren op de goede keuzes van je (voor)ouders: als je zelf de mist ingaat, zul je de gevolgen dragen. Je ziet dus binnen het Oude Testament een duidelijke correctie op een eenzijdig misverstaan van teksten die spreken over Gods straf aan kinderen wegens de zonde van ouders. 

Collectieve gebeden
Ezechiël spreekt deze woorden in de tijd dat het volk van God weggevoerd werd in ballingschap. Onder de eerste lichting weggevoerden bevindt zich Daniël. Daniël is zeer godvrezend, zo blijkt uit zijn opstelling in Babel. Maar er wordt geen onderscheid gemaakt. Het volk heeft gezondigd en Daniël maakt deel uit van het volk. Het volk wordt in ballingschap gevoerd, ook Daniël. 
In Daniël 9 vinden we Daniël in gebed. Hij weet zich verbonden met zijn volk en belijdt samen met het volk schuld: ‘Wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen’ (Dan. 9: 5). Hij distantieert zich niet van de schuld van het volk. Hij zegt niet: het is ieder voor zich, zíj hebben gezondigd, daarom zijn we in ballingschap gegaan. Hij zegt: wíj hebben gezondigd. Hetzelfde zien we bij Nehemia. Als hij verneemt hoe triest het in Jeruzalem gesteld is, bidt hij een indrukwekkend gebed: ‘Ik belijd de zonden van de Israëlieten, die wij tegen U begaan hebben.’ Nehemia weet zich onderdeel van het volk en bidt: ‘Ook ik en mijn familie, wij hebben gezondigd’ (Neh. 1: 6). 
Daniël en Nehemia bidden persoonlijk, als individu. Tegelijk bidden ze in verbondenheid tot de gemeenschap waartoe zij behoren: het volk van God. God sloot een verbond met het volk. Hij gaat een weg met Zijn volk dat Hij uitgekozen heeft om Zijn wil te doen. De identiteit van Daniël en Nehemia is niet gebaseerd op wie zij zelf als persoon zijn, maar raakt ook het volk. Zij zijn als persoon, als individu, onderdeel van de gemeenschap, het volk van God.  

De gemeente
Ook in het Nieuwe Testament is er zowel aandacht voor het individu als voor de gemeenschap. De prediking van het Evangelie is gericht aan ieder mens en vraagt om een persoonlijk antwoord. Mensen worden gedoopt als zij hun zonden erkennen en de Heere Jezus belijden. Tegelijk komt daarmee de gemeenschap niet in de verdrukking. We lezen dat mensen op hun persoonlijke geloofsbelijdenis gedoopt worden, maar samen met hun ‘huis’, hun gezin en allen die daarbij horen (Hand. 16: 15, 31-33). Wie tot geloof komt, krijgt een plaats in de gemeenschap, de gemeente. Het geloof is niet alleen iets persoonlijks, het wordt juist gezamenlijk beleden en beleefd (Hand. 2: 42-47).
We moeten oppassen voor twee eenzijdigheden. We mogen niet alleen nadruk leggen op de gemeenschap, en zeggen: als ik maar hoor bij de christelijke gemeente dan heb ik deel aan Christus en aan de Heilige Geest. De Heilige Geest geeft persoonlijk geloof, bekering, vernieuwing en vreugde. Anderzijds is het eenzijdig om alle nadruk te laten vallen op persoonlijk geloof, persoonlijke keuzes en persoonlijk gebed. Het persoonlijke geloof wordt mede gedragen door de gemeenschap. Samen met alle heiligen verstaan we iets van de diepe liefde van God in Jezus Christus (Ef. 3: 18). 
De hervormde theoloog A.A. van Ruler zei dat als je geloofsbelijdenis doet, je niet komt solo-zingen, maar je voegt in het koor dat al eeuwen de lofzang zingt. Dat is een belangrijke gedachte. Wie zingt in een koor, zingt wel zelf, persoonlijk, maar niet alleen. Dat is belangrijk als we ons geloof belijden. Het gaat niet allereerst om je eigen persoonlijke geloof. Je belijdt het geloof dat de kerk de eeuwen door beleden heeft. Je stemt daarmee in. Dat is wel persoonlijk, maar je staat daarmee niet op jezelf.
Dat is voor de geloofsbeleving ook heel belangrijk. Het is goed om persoonlijk te bidden en in de Bijbel te lezen. Het geloof is zeker iets persoonlijks. Maar tegelijk mag je elke zondag naar de gemeente komen om meegenomen te worden in de geloofsbelijdenis en aanbidding van de gemeente. Juist als je er zelf niet bij kunt, geen woorden vindt, jezelf tegenvalt. Dan is daar de gemeente die onder elkaar spreekt met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Ef. 5: 19), die samen luistert naar de prediking van het Evangelie, die samen bidt en belijdt. Het persoonlijke geloof, het individuele, komt niet in mindering op de gemeenschap en de gemeenschap doet niets af van het persoonlijke. Het persoonlijke bloeit juist te midden van de gemeenschap. Het is scheefgroei als iemand in de gemeente persoonlijke geloofsgroei ervaart, zonder zich erom te bekommeren of de gemeente ook als geheel toegroeit naar haar Hoofd, Jezus Christus (Ef. 4: 15).  

Samenleving
Als christen zijn we vreemdeling in deze wereld, maar staan we tegelijk niet los van de samenleving. We zijn verbonden en bewogen met de mensen om ons heen, in de straat en stad waar we wonen. Onze tijd kan individualistisch worden genoemd. Maar christenen leven niet voor zichzelf. Het heil van de ander, binnen en buiten de gemeente, heeft onze aandacht, ons gebed en onze inzet (Jer. 29: 7). 

Weergaven: 1